Bavo en Lieveken | Page 8

Hendrik Conscience
door de moeder geleerd, haar hielpen, eindigde toch de vriendelijke twist op zulke wijze, dat elk kind, een stukje van den visch op zijn bord kreeg en de werkman het overige met onbeneveld vermaak genoot.
Onmiddellijk na het avondmaal werd het ammelaken geplooid, en alles verdween in een oogslag van de tafel.
De vrouw zette zich nevens haren man en begon met hem over het werk en over de fabriek te spreken; de twee meisjes kropen op vaders knie?n. Bavo stond aan zijne andere zijde met zijn boek in de hand te wachten, totdat zijne ouders ophielden samen te kouten.
Het was een eenvoudig, doch roerend tooneel, dien werkman in zijne slechte en besmette kleederen, te zien zitten met die nette, lachende engeltjes op de knie?n, tusschen eene liefderijke vrouw en eenen leerzamen zoon, wiens oogen met ontzag en biddend tot hem waren gericht.
"Vader lief, mag ik eens lezen?" vroeg het jongetje eindelijk. "Wij hebben vandaag zulke schoone les gekregen! Ik weet niet of ik ze al goed ken, maar ik zal mijn best doen."
"Ja, Bavo, lees uwe les eens voor vader," zeide de vrouw.
De jongen opende zijn boek en las met zekere moeite en eenige onderbrekingen, evenwel met genoegzame duidelijkheid om verstaan te worden:
"Kinderen, wilt gij door God gezegend zijn op aarde, eert uwen vader en uwe moeder. Zij hebben u lief als het licht hunner oogen; zij zorgen en werken voor u van den morgen tot den avond; het eenige doel van al hun streven, van hunnen kommer en van hunne gebeden, is uw geluk alleen. Bemint hen teederlijk; zijt hun onderdanig en blijft hun dankbaar; wordt de steun en de blijdschap hunner oude dagen, en beloont aldus de ouderlijke liefde, die zuivere en schier goddelijke zelfverloochening."
Deze lezing scheen eenen ongunstigen indruk op het gemoed van Damhout te doen; zij herinnerde hem wat Wildenslag hem had gezegd, en gaf nieuwe kracht aan de vrees, welke zijn vriend nu weder voor de twintigste maal in hem had opgewekt. Zijn gelaat werd zeer ernstig en hij schudde nadenkend het hoofd.
"Bavo, begrijpt gij wat gij daar hebt gelezen?" vroeg hij na eenige overweging.
"Ja, vader lief," antwoordde het kind, "er staat, dat gij voor mij werkt, en ik u en moeder altijd gaarne moet zien."
"Tot in onzen ouden dag, Bavo."
"Ja, vader, tot in uwen ouden dag, zoolang ik leef."
"En zult gij dit doen, kind?"
De jongen zag zijnen vader verbaasd aan, doch zonder spreken, als begreep hij zijnen twijfel niet.
"Het is wel," zeide Damhout, "gij zijt wijs, Bavo. Blijf zoo, en vergeet nimmer wat daar in uw boek geschreven staat, anders zal God u straffen."
Er volgde eene wijl stilte; de vrouw bespiedde het gelaat van haren man, die nu klaarblijkend in treurige gepeinzen was verzonken.
"Adriaan," murmelde zij, "wat is er toch, man lief? Gij schijnt zoo denkend? Ik heb het gezien toen gij binnenkwaamt: er hangt u iets in het hoofd. Hebt gij verdriet?"
"Ik heb wel geen verdriet, Christina," antwoordde hij, "maar er is toch iets dat mij kwelt. De andere kameraden gaan al eens een pintje te zamen drinken; zij lachen en kouten en vermaken zich een beetje na den weeklangen arbeid. Ik zit hier altijd te huis, alsof ik buiten de wereld was; en de vrienden drijven den spot met mij. Misschien is het onverstandig, zoo zijn leven geheel op te offeren, zonder te weten, wat er in het einde nog zal van komen."
Alhoewel deze woorden haar verrasten, haalde de vrouw een zilveren geldstuk uit haren zak en reikte het met eenen minzamen glimlach haren man toe.
"Damhout lief," sprak zij, "gij moet het voor mij niet laten; daar is geld; hebt gij lust om een uur of eenige uren met de kameraden te zijn, voldoe uwe goesting. Ga, ik zal zelve plezier in mijn hart hebben, als ik weet, dat gij u vermaakt."
Maar de man, als beschaamd over zijn gemor, dreef zachtjes hare hand terug.
"Neen, houd het geld," zeide hij,--mijn lust is over.... Nochtans, Christina, dezen avond vieren de vrienden in de Blauwe Geit het _jubil��_ van rossen Leo, omdat hij nu vijfentwintig jaren spinner is. Wildenslag heeft mij aangemaand om er bij tegenwoordig te zijn; ik heb hem beloofd, dat ik zou komen, indien het mogelijk was."
"Welnu, Damhout, het is mogelijk: gij moet uwe belofte houden."
"Ja, maar ik weet niet, mij dunkt, dat ik nog liever te huis zou blijven met de kinderen."
"Neen, neen, Damhout; morgen is het Zondag; dan zijn wij van den morgen tot den avond te zamen. Doe mij plezier en neem dit geldstuk; ga naar de Blauwe Geit en wees vroolijk met de vrienden. Ik zal tevreden en welgemoed naar u wachten; maar blijf zoolang, zoolang gij wilt. Ga, ga, ik bid u."
Zij moest hem nog gedurende eene wijl met vriendelijk geweld aanmanen om op te staan. Dan vergezelde zij hem tot de deur en wenschte hem eenen genoeglijken
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.