Bavo en Lieveken | Page 7

Hendrik Conscience
lezen, ik wil.... Ach, moeder, stil, stil; gij hebt mij geholpen, het zal gaan.... Zelfverloo.... Zelfverlooch.... Zelfverloochening! Zie, zie, moeder lief, het woord is zelfverloochening!"
Een kreet van bewondering ontsnapte de vrouw; zij greep haar zoontje in de armen en legde eenen langen kus op zijn voorhoofd. Wat haar dus ontroerde, was de vroegtijdige gemoedskracht en de schier mannelijke wil, dien zij in haren zoon meende te ontdekken. Wat droomde zij bij den liefderijken kus? Zij wist het niet, en evenwel dankte zij God uit den grond des harten.
Het kind, door de teedere goedkeuring aangemoedigd, had weder zijn boek gegrepen; maar de vrouw, nog ontroerd, zeide hem:
"Bavo lief, gij moet maar goed leeren, kind; later in het leven zult gij eerst begrijpen, hoe schoon en hoe nuttig het is, te kunnen lezen en schrijven. Iemand, die niet lezen kan, is maar een half mensch, en hij is veroordeeld, al ware hij zelfs met verstand geboren, om altijd onwetend te blijven. Gij zult meer en beter leeren dan ik, Bavo, en daarom zult gij gelukkiger zijn in de wereld. Ach, dat mijn Peter zoo vroeg is gestorven! Anders zou ik goed kunnen lezen en schrijven; maar er was niemand meer om mij te beschermen; ik moest naar de fabriek. Nog wel een beetje heb ik mij zelve geleerd; maar wanneer men moede gewerkt is, gaat dit niet goed. Ja, Bavo, indien iedereen kon lezen, zouden er zoovele slechte lieden niet zijn; want wie lezen kan, gevoelt, dat hij mensch is, en hij eerbiedigt zich zelven. Ongelukkig hebben zoo weinige werkmanskinderen de gelegenheid of de middelen om te leeren; de ouders, die zelven onwetend zijn, begrijpen niet, hoe nuttig en hoe schoon het is geleerd te zijn. Gij, mijn kind, indien God uwen vader de gezondheid blijft gunnen, zult veel kunnen leeren. Bavo, vergeet nooit, dat gij dit geluk zult verschuldigd zijn aan uwen vader, die van den morgen tot den avond slaaft en zweet om zijne kinderen in eere op te brengen, en die zelfs uit de herberg blijft en, om zoo te zeggen, het brood uit zijnen mond spaart, om u naar de school te laten gaan. Niet waar, Bavo, gij zult het nooit vergeten? Wat er ook in uw leven gebeure, gij zult uwen goeden vader altijd eerbiedigen en beminnen?"
"Altijd, altijd, en u ook, moeder lief!" zei het jongsken, haar de wangen streelende.
Op dit oogenblik werd de deur geopend, en een man trad binnen. Zijne kleederen, door katoen en stof bevlekt, waren versleten en schenen vuil in zulke zindelijke plaats. Er was iets spijtigs in zijne uitdrukking en hij scheen van slechte luim.
Maar daar klonk het woord "vader! vader!" hem op alle tonen tegen, en vooraleer hij twee stappen in de kamer had gedaan, waren zijne handen streelend aangegrepen en fijne kinderstemmen verwelkomden hem met eenen vloed van zoete liefdewoorden. Bavo liep naar hem toe, een stukje papier boven zijn hoofd zwaaiende:
"Vader, vader lief!" riep hij, "twintig goede noten! Twee kussen voor mij en vier centen voor mijnen spaarpot!"
En onder het uitspreken dezer woorden had de jongen eenen machtigen sprong genomen, en hing nu aan zijns vaders hals, om de belooning zijner leerzaamheid te ontvangen.
Intusschen was de vrouw bezig met een ammelaken op de tafel te spreiden en het avondeten op te zetten. Zij lachte haren man vriendelijk aan en sprak insgelijks menig blij woord tot welkom.
"Zit neer, zit neer, Damhout," zeide zij, "gij moet eetlust hebben, en de aardappelen zouden welhaast koud geworden zijn. Ik heb een lekker pladijsje voor u gekocht, goedkoop, voor vijf centen, springende levend. Komt, kinderen, aan tafel, aan tafel!"
Adriaan Damhout was gevoelig aan de liefdesbetuigingen zijner kinderen; de rimpels verdwenen van zijn voorhoofd en een stille glimlach verlichtte zijn gelaat. Hij gaf zijn zoontje de vier verschuldige centen en reikte zijn weekloon aan zijne vrouw, die, zonder het te bezien, het geld in haren zak liet glijden.
Dan namen allen plaats aan de tafel, zoo ordelijk, zoo zuiver en zoo netjes geschikt, alsof die arme menschen gekozene spijzen uit porseleinen borden en met zilveren lepels zouden gaan eten. Het waren evenwel slechts gestoofde patatten, grove telloren en ijzeren vorken die er te zien waren, tenzij misschien het gebakken pladijsje voor vader, dat wel lekker geurde en te midden der tafel als een pronkstuk of eerder nog als een liefdesgeschenk prijkte.
Allen te gelijk maakten het teeken des kruises en dankten God in stilte, waarna zij met waren lust begonnen te eten. Slechts toen de visch zou worden aangevat, werd de vrede eenigszins gestoord. Damhout kon het niet over zijn gemoed krijgen, de pladijs, hoe klein zij ook ware, geheel alleen op te eten; hij wilde het lekker gebak met zijne vrouw deelen; maar de vrouw bevestigde, dat het voor hem en slechts voor hem was gekocht. Hij zou haar door langer aandringen bedroeven. Alhoewel de kleinen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.