Bavo en Lieveken | Page 6

Hendrik Conscience
dat, vooraleer zij vrouw wierd, toch eenig gevoel van persoonlijke waardigheid en van maagdelijke zedigheid in haar zou ontkiemen. Maar v����rdat de tiende Lente voor haar aanbrak, was zij reeds op de fabriek, vastgeklonken aan een eeuwigdraaiend tuig, overgeleverd aan het gezelschap van mannen en vrouwen, ruwer nog en onwetender dan zij. Later is zij getrouwd; slechts sedert de geboorte van haar derde kind blijft zij te huis, en geeft daar aan haar kroost het eenig onderwijs, dat zij heeft ontvangen: onwetendheid, barschheid, verlaging, verbastering der menschelijke natuur.
En wij, die spreken van de zedelijke verbetering des werkmans, wij geven zijnen kinderen zulke moeder! En wij, die schelden op den werkman, omdat hij zijne woning ontvlucht, omdat hij drinkt en zwiert, wij geven hem zulke gezellin!
Ja, de reusachtige uitzetting der nijverheid is een wonderbaar en weldadig verschijnsel onzer eeuw; maar de denker, de menschenvriend zal haren onweerstaanbaren voortgang niet zonder geheimen schrik aanschouwen, zoolang zij de vrouw, de moeder uit den schoot des huisgezins wegrukt en het kind tot slaaf der stof maakt in eenen ouderdom, die bestemd is tot zijne vorming als mensch en als Christen.
Wil men de beschaving der werkende klasse, dan moet men met de vrouw beginnen. Deze wet is onverbiddelijk. Heerscht de man over de stoffelijke wereld, van de moeder alleen hangt de zedelijke vorming af, en zij heerscht over den geest en het hart der wordende geslachten met al de macht des engels of des duivels, naarmate der verhevenheid of der laagheid harer ziel.
De menschheid begint het te begrijpen. Uit de diepte van het algemeen geweten rijst een noodkreet op, eene waarschuwende stem, die roept: "Redt de wereld uit de zedelijke verzinking door de vrouw! Onderwijs voor de vrouw! Opvoeding voor de vrouw! Licht, waardigheid en plichtbesef in het hart der moeders van het volk! Zoo niet, duisternis, verbastering, onrecht en bloedige wederwraak over de komende wereld!"

III
Veel verder in de rij der gelijkvormige werkmanswoningen was er een huisje, dat zich onderscheidde door zijne netheid.
Tot op de straat was er wit zand voor de deur gestrooid. Drie of vier bloempotten geurden op de vensters, achter sneeuwblanke gordijntjes. Op de schouwplaat prijkte een Lieve-Vrouwebeeld, tusschen twee pleisteren papegaaien, wier rood, geel en groen vederkleed de oogen aangenaam verraste. Het kleinste keukengerief, de schotels en koffietasschen stonden op eene kas te pronken, en glinsterden en schitterden, als waren zij hoogmoedig over hunne netheid. De grove biezenstoelen waren zonder vlekken, de withouten tafel gewasschen, de kachel met potlood geglimd.
Even arm als de andere was deze werkmanswoning; de meest schitterende voorwerpen hadden slechts eenige centen gekost ... en nochtans er heerschte zulke bekoorlijke toon van vrede, van levenslust en van gemak; de lucht was er zoo zuiver en zoo aanlachend, dat men bij het gezicht van dit nederig huisje gereedelijk moest begrijpen, hoe een werkman ook zijne woning kan liefhebben evenals een rijkaard, die zich op zijn paleis verhoovaardigt.
In de benedenkamer van het huisje zat eene vrouw bij eene lamp te arbeiden. Zij naaide aan een blauwen kiel; en vermits er op eenen stoel nog vele zulke kielen geplooid lagen, was het te vermoeden, dat zij voor eenen winkel werkte. Zij kon den ouderdom van achtentwintig of dertig jaar bereikt hebben; hare kleederen, van gemeen katoen en door wasschen verbleekt, waren zeer zuiver en zelfs met zekeren eenvoudigen zwier geschikt.
Nevens haar bij de tafel, zat een achtjarig jongsken met bruin haar en groote, levendige oogen. Hij had een brief voor zich liggen en verroerde de lippen, terwijl hij met een stokje de lettergrepen aanwees, welke hij poogde te lezen.
In eenen hoek, op een paar houten bankjes zaten twee kleine meisjes van drie of vier jaar. Zij speelden met poppen en vermaakten zich in stilte, nu en dan eens de stem verheffende om de poppen te bekijven, of zoet lachende onder elkaar.
Sedert eene wijl scheen de jongen in verlegenheid; zijn stokje verroerde niet meer, hij schudde het hoofd met ongeduld.
"Wat is het, Bavo?" vroeg de vrouw. "Gaat het niet goed, kind?"
"Ach, moeder," zeide hij, "de meester heeft mij eene les te leeren gegeven, en daar is een woord in, zoo moeilijk, zoo moeilijk! Ik zweet er van; maar ik kan er toch niet uit. Lees gij het eens, moeder lief!"
Hij naderde dichter, legde haar het boek onder de oogen en wees het onleesbare woord. Maar de vrouw, na eene lange poging, mompelde met moedeloosheid:
"Zelf.... Zelfver.... Zelfverloo.... Het overige kan ik niet lezen, Bavo. Zijn dit ook woorden voor een kind als gij? Kom, sla dit maar over en vraag het morgen uwen meester."
Het jongsken hield zwijgend den blik op het boek gevestigd; zijne leden spanden zich, zijne oogen werden starend en hij verzamelde zichtbaar de kracht zijns geestes.
"Neen, laat af, kind," zeide de vrouw, "breek u de hersens niet nutteloos: het woord is te moeilijk."
"Te moeilijk?" morde de kleine. "Ik moet het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.