lieve bloeme, of sprak dijne stem het lied, dat de rozen elkander van verre toezingen?
DE ROOS.--Neen, neen, zuster, niets op aarde is schoon als du! Ziedaar, aan dijne voetjes, het beekje, dat zijne murmelgolfkens wederhoudt om dijn beeld te herspiegelen en te streelen, O, mocht ik sterven op dijne warme borst of in dijne zijden haren. Heb medelijden met dijne arme zuster, neem ze van haren stengel, dat zij u nimmer verlate!
HET MEISJE: zij plukt de bloem en steekt ze op hare borst.--Blijf op mijne borst, lieve bloeme, en moges du lang zoo frisch en zoo bekorend prijken.... Maar, wat onbekend vuur zinkt er in mijnen boezem!... Roze, dijne doornen wonden mij! (Zij werpt de bloem weg.) Dijne vriendschap is niet oprecht. (De duivel verbergt zich in het beekje.)
HET BEEKJE, waaruit de duivel spreekt.--O, du allerschoonste maagd, bekoorlijke Rosa!
HET MEISJE.--Wie sprak mijnen naam?
HET BEEKJE.--Engelinne, du hebs zoo dikwijls bij mijne frissche boorden zitten droomen. O, wees nu ook goedertieren genoeg ... buig dijnen zwanenhals over mij, dat ik dijn tooverbeeld ontvange.
HET MEISJE; zij buigt zich over het beekje en beschouwt haar beeld in den gladden waterspiegel.--Hoe rozevervig zijn heden mijne wangen! De meerle heeft toch geene vederen, zwarter dan mijn haar; de gitsteen glanst toch niet vuriger dan mijne oogen; de lelie is toch niet blanker dan mijn voorhoofd..... (De duivel komt uit het beekje.)
DE DUIVEL, spottende tot den engel.--Ha, ha, engel des lichts, du begins er treurig uit te zien! Voers du nog dijne verwaande taal? Neen, niet waar? Du bespeurs wat ik op de maagd vermag. Heb ik niet in mijn bezit de twee onfeilbare sleutelen van der vrouwen gemoed,--ijdelheid en liefde? ����n sleutel heeft reeds den boezem der maagd ontsloten: daar huist de hoogmoed in hsar hart!
DE ENGEL.--Niet als du, geest der duisternisse, zal ik roemen op eene onzekere zegepraal. Vaar voort met dijne logenen; de zonde Adams heeft den mensch aan dijne verleiding onderworpen. Doch, vergeet niet, booze, dat de beproefden in 's Heeren glorie hooger staan dan de onbevochtenen. Du bereids dus eene schitterende plaats aan de maagd, indien zij verwint, en aan dij zelven onuitsprekelijke foltering van eenen mensch goed te hebben gedaan.
DE DUIVEL, met woede.--Ha, du weets de snaar des lijdens in mijnen boezem te treffen! Gevloekt, du laffe dienaar des Machtigen! O, kon ik deze maagd doen vallen, de afgrond zou jaren lang weergalmen van mijn vreugdegehuil.... Maar zij zal vallen; zij struikelt;--ja, daar verheft zij op zich zelve. Zie, hoe zij hare beeltenis toelacht.... Let op, ik ga dij werks leveren! (Hij keert terug in het beekje.)
HET MEISJE, in de beek ziende.--Lief beekje, heeft dijn zilveren plas meer maagden herspiegeld, en was er eene mij gelijk?
HET BEEKJE.--Honderd maagden hebben hun beeld in mij bewonderd. Eene enkele was er bekoorlijk: goud en gesteenten schitterden aan haar gewaad, frissche bloemen wiegelden zich in hare lokken. O, ik heb gezien, hoe twintig schoone jongelingen haar volgden tot op mijne boorden,--voor haar knielden,--om eenen blik harer oogen smeekten en voor hare voeten kwijnend uitriepen: "O, du wreede godinne! onder dijne oogen sterven is nog hemelzaligheid!"--En toch, engellijke Rosa, bezat zij noch dijn berooverend gelaat, noch dijn rank lichaam; nevens dij ware zij eene nederige doornbloeme bij de trotsche lelie! (Zij verlaat het beekje.)
HET MEISJE; zij blijft lang in mijmering verzonken.--De schoonste zijn! Aangebeden worden als eene aardsche goedheid!... Maar, wat zoete stem suist aan mijn oor! Dezelfde, die mij troostte in mijne krankheid;--zij is nu zoo treurig en zoo smartelijk....
DE ENGEL, met diepe droefheid.--Rosa, hebs du gansch dijnen goeden vriend vergeten? Weets du niet meer, wie bij dijne bedsponde heeft gewaakt, om dijne smarten licht en dijnen slaap zacht te maken?
HET MEISJE.--Ik weet het nog en bemin dij immer; maar waarom is dijne stem nu zoo treurig?
DE ENGEL.--Rosa, du weets niet wie ik ben; en toch, van dijne geboorte tot heden heb ik dij nooit verlaten. Ik stond bij dijne wiege, en zond over dij den zoetsten slaap; dijne lieve droomkens waren bloemen, uit mijne hand over dijn beddeken gestort. Ik bestierde dijne eerste stappekens en wierp voor dijne voetjes de steenen uit het hobbelige pad des levens. Ik, alhoewel boven den mensch verheven, ben dijn slaaf geworden door den band mijner liefde tot dijne ziele.... O, ik was gelukkig, Rosa, omdat het geluk dij wachtte. Dijn hart was als de reinste spiegel, zelfs van den minsten wasem niet besmet. Reeds teekende het dalend licht in de ruimte de hemelbaan, die wij te zamen volgen zouden. Nog een enkel uur, en du hoordes het engelenkoor dijnen welkomstgroet aanheffen.... Nu, eilaas, o smarte! nu is dijne ziel bevlekt met de zonde des ijdelen hoogmoeds.... Het licht is verdwenen ... mijn hart breekt van lijden.
HET MEISJE.--Bemins du mij dan zoozeer, goede geest? Zeg mij toch, wat heb ik gedaan, dat dij zulke smarte baart?
DE ENGEL.--Du hebs dij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.