Alleen op de Wereld | Page 5

Hector Malot
op het oogenblik noch aan de appelbollen noch aan de wafels; ik was geheel vervuld met de gedachte, dat deze man mijn vader was.
--Vader, vader! Dit woord herhaalde ik werktuigelijk bij me zelf. Nooit had ik mezelf eenige rekenschap gegeven van hetgeen een vader eigenlijk wezen moest en een onbestemd, vaag besef had ik dat het eene moeder met een harde stem moest zijn, maar toen ik den persoon, die als uit de lucht kwam vallen, goed aanzag, maakte een onuitsprekelijk gevoel van angst zich van mij meester. Ik had hem wel om zijn hals willen vallen, maar zeker zou hij mij met de punt van zijn stok op een afstand gehouden hebben. Waarom? Vrouw Barberin stootte mij nooit van zich af, wanneer ik haar een kus wilde geven; integendeel, zij nam mij dan in haar armen en drukte mij aan haar borst.
--Zeg eens, ben je bevroren? vroeg hij mij; vooruit! zet de borden op tafel.
Ik haastte mij om hem te gehoorzamen. De soep was opgedaan. Vrouw Barberin schepte ze reeds op. Hij verliet toen zijn hoekje naast den schoorsteenmantel, zette zich aan tafel en begon te eten, zonder daarmede op te houden dan om mij nu en dan eens aan te zien.
Ik was zoo bang en verlegen, dat ik bijna niet eten kon en ik deed dan ook niets anders dan hem van terzijde opnemen, maar keek terstond vóór mij, wanneer ik zijn blik ontmoette.
--Eet hij gewoonlijk niet meer? vroeg hij eensklaps, terwijl hij met zijn lepel naar mij wees.
--O, ja, hij eet goed.
--Des te erger; als hij nu nog maar weinig at.
Natuurlijk had ik geen lust een woord te spreken en vrouw Barberin scheen evenmin geneigd om het gesprek gaande te houden; zij liep af en aan om haar echtgenoot op zijn wenken te bedienen.
--Gij hebt dus geen honger? vroeg hij mij.
--Neen.
--Ga dan maar naar bed, en zorg terstond in te slapen, want anders word ik boos op je.
Vrouw Barberin wenkte mij, dat ik zonder tegenspreken moest gehoorzamen. Maar die raad was onnoodig; ik had in het minst geen plan om mij te verzetten.
Zooals in vele boerenwoningen, was onze keuken tegelijkertijd slaapkamer. Bij den haard stond alles wat voor het eten noodig was: de tafel, de etenskist, de aanrechtbank; in het andere gedeelte stonden de ledekanten; in een hoek dat van vrouw Barberin, in den tegenovergestelden het mijne, dat als in een kast was gesloten en waarover een rood katoenen gordijn hing.
Ik haastte me om mij uit te kleeden en naar bed te gaan. Maar slapen, dat ging zoo spoedig niet.
Men slaapt niet op kommando; men slaapt wanneer men slaap heeft en wanneer men rustig gestemd is.
Ik had thans geen slaap en was ook volstrekt niet rustig. Allerlei gedachten warrelden mij door het hoofd en ik gevoelde mij diep ongelukkig.
Hoe was het mogelijk, dat die man mijn vader was! Waarom behandelde hij mij dan zoo hardvochtig?
Met mijn neus bijna tegen den muur gedrukt, deed ik alle moeite om die akelige gedachten van mij af te werpen en in slaap te vallen, zooals hij mij bevolen had; maar het was onmogelijk; de slaap kwam niet; nog nooit was ik zoo helder wakker geweest.
Eenigen tijd later, hoeveel later weet ik niet, hoorde ik voetstappen mijn bed naderen.
Een langzame, zware tred, die niet van vrouw Barberin wezen kon.
Een warme adem streek langs mijn haren.
--Slaapt gij? vroeg hij op gesmoorden toon. Ik paste wel op, dat ik geen antwoord gaf, want de vreeselijke woorden: "of ik word boos" klonken mij nog in de ooren.
--Hij slaapt, zeide vrouw Barberin; zoodra hij in bed ligt, slaapt hij; dat is zoo zijn gewoonte; gij kunt gerust hardop spreken.
Ik had natuurlijk wel kunnen zeggen, dat ik niet sliep, maar dat durfde ik niet; men had mij gezegd, dat ik moest slapen, en nu kon ik niet slapen en ik sliep dus niet.
--Hoe staat het met uw proces? vroeg vrouw Barberin.
--Verloren! De rechters hebben uitgemaakt, dat het mijne schuld was, dat ik mij onder de stelling bevond en dat de aannemer mij daarom niets schuldig is.
Hij sloeg toen met de vuist op tafel en stortte een stortvloed uit van woorden zonder slot of zin, meest vloeken.
--Het proces verloren, hernam hij; ons geld is verloren; ik ben verminkt; de ellende wacht ons. En alsof dat alles nog niet genoeg was, vind ik hier, bij mijn thuiskomst, een kind. Zult gij mij thans eindelijk eens vertellen waarom gij niet gedaan hebt wat ik u had bevolen?
--Omdat ik het niet heb kunnen doen.
--Hadt ge het dan niet naar het vondelingsgesticht kunnen brengen?
--Men staat een kind niet zoo gemakkelijk af, dat men zelf gevoed heeft en dat men liefheeft.
--Het was uw kind niet.
--Eindelijk wilde ik aan uw verlangen voldoen, maar toen werd het juist ziek.
--Ziek?
--Ja ziek; dat was toen immers niet het geschikte oogenblik om het naar een gesticht te brengen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 223
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.