Alleen op de Wereld | Page 4

Hector Malot
wij maar den avond af te wachten; want wij zouden de appelbollen en de wafels als avondeten gebruiken.
Openhartig gezegd duurde de dag mij zeer lang, en meer dan eens ging ik naar den pot om den doek op te lichten, die er overhing.
--Je zult het beslag koud doen worden, zeide vrouw Barberin, en dan zal het niet rijzen. Maar het rees wel en op verscheidene punten zag men blaasjes opkomen, die barstten aan de oppervlakte. Uit het rijzende deeg steeg er eene heerlijke lucht op van eieren en melk.
--Breek nog een takkenbos aan, zeide zij; wij moeten een helder vuur hebben zonder rook.
Eindelijk werd de kaars aangestoken.
--Werp het hout op 't vuur, zeide zij.
Dit behoefde zij mij geen tweemaal te zeggen, want daar wachtte ik al lang op. Weldra steeg een hooge vlam den schoorsteen in en verlichtte de gansche keuken.
Toen haalde vrouw Barberin een groote koekepan van den muur en hield dien boven de vlam.
--Geef me de boter eens aan.
Zij nam toen met de punt van een mes een stukje boter zoo groot als een noot en legde dit in de pan, waarin het dadelijk sissend smolt.
Dat was een lekkere geur, die ons zooveel te aangenamer streelde, daar wij hem sinds lang niet geroken hadden. En 't was ook eene liefelijke muziek, die, welke voortgebracht werd door het sissen en pruttelen van de boter. Maar hoe ik ook geheel-en-al gehoor was voor dit aangename geluid, meende ik toch gerucht te vernemen op het plein voor het huis. Wie zou zoo laat in den avond ons komen storen? Zeker eene buurvrouw die wat vuur kwam vragen.
Maar ik dacht er niet langer aan, want vrouw Barberin had den lepel in den pot gedompeld en liet een breeden stroom van het witte beslag in de pan vloeien, en dit hield mij te veel bezig om op iets anders te letten.
Er werd met een stok op de deur gebonsd en terstond daarop werd zij met een ruk geopend.
--Wie is daar? vroeg vrouw Barberin zonder zich om te keeren.
Er was iemand binnengekomen en bij de vlammen, die hem ten volle verlichtten, zag ik een man met een witten kiel en een dikken stok in de hand.
--Zoo, vier je weer feest. Nu, ga je gang maar, sprak hij op ruwen toon.
--Heer in den hemel, zijt gij daar! riep vrouw Barberin, terwijl zij plotseling haar pot naast zich zette. Jér?me!
Toen nam zij mij bij den arm en duwde mij naar den man, die op den drempel was blijven staan.
--Dat is uw vader.

II.
EEN PLEEGVADER.
Ik was dichterbij gekomen om hem de hand te geven, maar hij hield mij met de punt van zijn stok terug.
--Wat is dat voor een kereltje?
--Dat is Rémi.
--Ge hadt me gezegd....
--Welnu ja, maar.... dat was niet waar, omdat....
--Niet waar! niet waar!
Hij kwam eenige stappen nader en hief zijn stok op. Onwillekeurig ging ik achteruit.
Wat had ik gedaan? Wat had ik misdreven? Waarom ontving hij mij zoo, terwijl ik toch naar hem toe kwam om hem een hand te geven?
Ik had geen tijd om na te denken over deze en dergelijke vragen, die in mijn verward brein oprezen.
--Ik zie dat ge vastenavond houdt, ging hij voort; nu dat komt goed; ik heb een honger als een paard. Wat hebt ge voor me te eten?
--Ik bakte wafels.
--Dat zie ik; maar je zult toch geen wafels willen geven aan iemand die tien mijlen geloopen heeft?
--Ik heb niets anders; wij wachtten u niet.
--Niets anders? niets voor mijn avondeten?
Hij keek om zich heen.
--Daar heb ik boter.
Hij sloeg de oogen naar het plafond op, waar gewoonlijk stukken gerookt spek hingen; maar sinds lang waren de haken leeg; aan de balken hingen nu slechts eenige risten uien en bossen prij.
--Daar hebt ge uien, zeide hij, terwijl hij een der risten met zijn stok afsloeg; vier of vijf uien, een stuk boter, dan zullen wij een goede soep hebben. Gooi dat deeg er uit en zet den pot met wat uien op het vuur.
Het beslag er uit gooien! Vrouw Barberin zeide geen woord. Integendeel; zij haastte zich te doen wat haar man haar gelastte, terwijl deze zich neerzette op de bank bij den haard.
Ik had mij niet durven verroeren van de plek, waar hij mij met zijn stok had doen blijven. Tegen de tafel leunende, keek ik hem aan. Het was een man van ongeveer vijftig jaar met een norsch gezicht. Zijn hoofd helde een weinig naar de rechterzijde ten gevolge van eene wonde, die hij bekomen had en die misvormdheid gaf hem nog ongunstiger voorkomen.
Vrouw Barberin had den pot weder op het vuur gezet.
--Woudt ge met dat kleine stukje boter onze soep maken? vroeg hij.
Toen nam hij zelf het schaaltje waarop de boter lag en liet het geheele stuk in den pot vallen.
Geen boter, dus geen wafels.
In ieder ander geval zou deze gebeurtenis mij stellig heviger getroffen hebben, maar ik dacht
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 223
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.