Aan de kust van Malabar | Page 6

Emile Deschamps
er al spoedig van al den
handel meester gemaakt. Later hebben ze zich sterk vermengd met de
verschillende bewoners van andere stammen en van hen veel gebruiken
en gewoonten overgenomen, ook de taal is niet zuiver gebleven, zoodat
ze van hun afkomst niets hebben behouden dan het eigenaardige type
en hun mohammedaanschen godsdienst, ofschoon sterk veranderd. Ze

noemen zich afstammelingen van Ali en Fatima, dochter van
Mohammed.
Aan de kust van Malabar hebben de Mopla's allen handel in handen.
Voor dat vak geboren, jagen ze de winst na en zijn hard van karakter.
In het algemeen zijn het knappe menschen, meer of minder donker van
tint, soms zeer licht van kleur. Ze dragen in enkele gevallen het gewone
malabarsche costuum, maar meestal het korte buisje van wit katoen en
een mutsje van dezelfde kleur met een doek eromheen gebonden, bij
wijze van tulband. Die doek, waaraan hun sleutels hangen, speelt een
zekere rol in hun leven, als het stuk vuil linnen van de Singhaleezen. Ze
houden hem in de hand, over den schouder geslagen, om den hals of op
het hoofd; hij doet dienst als zakdoek, als handdoek, of dient tot
tijdverdrijf als de rozenkrans van de Turken.
Ik heb hooren zeggen, dat ze een afzonderlijke taal zouden hebben, die
ze nooit spreken, en een schrift, dat van het malayalamsche verschilt;
maar zoo iets is, hoe eenvoudig het moge schijnen, niet gemakkelijk te
onderzoeken. Ze hebben hun moskeeën, die zeer eenvoudig zijn en
meestal slechts uit niet veel meer bestaan dan een strooien dak bij een
vijver of plas, waar ze komen bidden en hun wasschingen verrichten.
Hun invloed in het land is groot, zelfs in gevallen, waarin de strenge
kastenregels gelden. Zoo zal een Tive bij een bezoek vertrekken, als
een Mopla binnen komt, of hij zal wachten, tot deze is vertrokken, als,
wanneer hij komt, de ander er reeds is. Ze hebben hun stamtaal
vergeten, want weinigen onder hen kennen nog eenige arabische
woorden; maar toch kennen de meesten enkele verzen uit den Koran.
Stoutmoedig tot het vermetele, hebben de Mopla's herhaaldelijk last
gegeven aan de engelsche overheden door hun brutaal optreden, hun
strijdlust en hun samengaan in kleine groepen opstandelingen, die
moord en brand stichtten en dan zich in een moskee verscholen, waar
ze zich vaak tot den laatsten man lieten doodschieten.
Dan zijn er de Tiven, oudtijds Sjenon geheeten, de talrijkste groep aan
de kust van Malabar. Het zijn de dragers van de reuzenhoeden van
palmbladeren, waaronder ze er zoo vreemd uitzien; ze bereiden hun
toddy uit het sap van de kokosnoot tot een sterken gegisten drank. In

het Fransch worden ze in Mahé "soureurs" genoemd. Hun manier, om
in de kokospalmen te klimmen, met gebonden handen en voeten in een
paar seconden evenals de inboorlingen van Ceylon, is zeer
karakteristiek. De behandeling der boomen is dezelfde als in geheel
Indië; de man slaat de bloemen, nog in hun scheeden besloten, van den
boom, geeft er een snede in met een scherp stuk hout; met een mes
snijdt hij dan telkens een klein stukje van de bloemscheede af en wrijft
de oppervlakte in met kalk, als het sap bestemd is voor de
vervaardiging van suiker, en met een blad, als er kalloe, dat is de
gegiste drank, van moet worden gemaakt.
De Tiven zijn maar een kaste, en een zeer lage kaste, van de Soedra's,
die hier Souderen worden genoemd. Men kan hen in twee categorieën
verdeelen, de stedelingen en het landvolk; de eerste klimmen niet in de
kokospalmen, maar voeren zoowat van alles uit buiten de
werkzaamheden, opgedragen aan bepaalde kasten. Het zijn arme lieden,
die soms werken, maar naar elke gelegenheid hunkeren, om niets te
doen, over het geheel een rustig volkje.
Evenals geheel Indië heeft ook de kust van Malabar haar paria's, die er
Polea's heeten. Die mogen niet in Mahé komen en in geen enkele
andere stad. Ze bewonen in den omtrek ellendige hutten in een buurt,
die voor hen afzonderlijk wordt gehouden. Hun type verschilt
eenigszins van dat der overige Malayali; ze zijn donkerder, maar niet
leelijk. Ze moeten zich op grooteren afstand van de overige kasten
houden dan de echte paria's, die er ook niet ontbreken. Als een Tive
hen ontmoet of zich in hun tegenwoordigheid bevindt, moet hij zich
onmiddellijk gaan baden. Er waren weinig, toen ik hen ging zien in hun
kamp op een kwartier afstands van Mahé; ze waren bijna allen
vertrokken met verlof van hun heer naar Wynaad, waar ze op plantages
moesten werken. Maar ik heb hen dikwijls gezien te Pandakel, met een
hakmes in de hand, staande onder een grooten boom bij een kleinen
tempel bij de gemeentelijke bungalow, terwijl ze bij de brug wachtten,
tot die vrij was, om er op hun beurt over te gaan, en van het pad ter
zijde tredend, als er
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 35
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.