zesse hier....
Hij was opnieuw bezig.
--Dobbel vijf aldaar....
Hij hief zijn voeten op om plaatse te maken en moest nadien toch heelemaal op de bank kruipen om zijn beenen uit den weg te krijgen. Zoo zat hij te raden en te rekenen en te kijven met het boekje of met zijn eigen vorig idee....
Er werd gebeld en Marie deed het hooge hekken open. Albien zag Sebastiaan Vrebos door de voorzichtige splete te voorschijn komen, en hij vouwde fluks zijn blaarkens bijeen om hem v��or te loopen.
--Wel! wie dat er d��ar is!
Hij was in den grond wel niet erg met die komste ingenomen. Hij meende zijn verveling door overdreven wellekomwoorden te moeten verbergen.
--Mijn arme jongen, die zoo verre geweest zijt....
Hij nam hem een pakje af en nog een pakje. Hij vatte hem bij den arm.
--En nu danig vermoeid zijt, zeker danig vermoeid zijt.....
Daarbinst viel 't ijzeren hekken met zijn bekend geruchte toe, achter hem.
--Niet zoo erg toch, beste heer, lachte Sebastiaan.
--Och!... en Goedele zal z��o tevreden zijn. Ze was ook dagelijks bezig over u, het brave kind. Ei! dat zal hier een aardige avond zijn.
Hij dacht nu aan het soepee. Ursule zou wat goeds gereed maken bij deze gelegenheid, en daarvan zou hij evengoed als Rik misbruik maken. De gewone eetmalen waren ook zoo erg gewoon, zoo eender tevens en zoo grof. Als Sebastiaan thuis kwam werden ze beter verzorgd en kwam er bovendien nog een lekker extra bij. Dat bracht hem in zijn schik.
--En hoe liep de reis af? Wat een heerlijk land moet het zijn ginder!
--In de reden, ja--maar het land heb ik juist niet veel bekeken.
--Al bergen en stroomen, meen ik?
--Veel bergen....
--Och!... en daar zult ge ons aan tafel van vertellen.... Wel Djeezes! als ik nu bedenk dat ik oud ben, en niets hebbe gezien! 't Zijn dingen, 't zijn dingen!
Hij trok hem mee naar het terras. Sebastiaan kende die manieren. Ze walgden hem voor 't meerendeel; hij deed evenwel zijn best om zich buiten bereik te houden en liet dan liefst een onbeduidend vriendelijk lachje op zijne lippen versteenen, bij wijze van antwoord. Hij kon de familie Wilder moeielijk lijden--Goedele toch had hij innig lief, en haar schoon gelaat, daar berustte hij in, en het troostte hem over 't valsche gezwets, dat hem gedurig krenkte.
Op het terras stonden Ursule en de stokoude Rik. Ursule ontving hem met open aangezicht en een streelenden blik.
--Welkom, mijn vriend.
--Hertelijk dank, mevrouw.
Hij drukte hare hand en de koude vingeren van grootvader. Hij zei een reke vage woorden, binst dat Marie hem van zijn overjas en zijn hoed ontlastte.
--De jongen heeft bergen gezien, riep Albien.
--O ja....
Ze omringden hem en vielen hem lastig met allerlei zoetigheidjes. Hij had een ivoren kistje medegebracht voor mevrouw Wilder en een heel wonderbaar gedoe voor mijnheer Wilder--een Zwitsersch huizeken, teenemaal gemachineerd, met een kleppend horloge en een beiaardspel en twee werkende figuurtjes--en nog een zilveren snuifdooze voor den ouden heer. Ze moesten alles dadelijk bezien en bewonderen, en hunne dankbaarheid in breede geuten uitwerpen. En Ursule zei:
--Dat moest ge nu toch niet gedaan hebben.... Ze betastte haar kistje en beloerde de zilveren dooze van Rik. En Rik sprak met een lage stem, die ook zich liefelijk te wenden probeerde:
--Ja, dat moest ge nu toch niet gedaan hebben.... Hij had liever een zwaarder dooze gekregen, maar hij keek zijne oogen algelijk zat op het schitterend geflikker der ciseleeringen van het deksel.
--'t Is een kunstwerk.
Hij woog het in zijne ervaren handen.
Na een stonde kwam Goedele staan in de opening der deur. De noesche avondzonne straalde open langs haar lichtbruine kleed en teekende er gloeiende plooien. Haar gelaat klaarde zonderling op uit de donkere diepte der kamer, achter heur. Ze keek naar Sebastiaan en een flauwe glimlach krulde om haren mond, maar hare oogen hadden verre blikken, verwijd in stille droefenis. Sebastiaan boog zijn lijf naar haar, en deed een stap voorwaarts, en hief trage en bekoorlijk zijne armen op.
--Goeienavond, Goedele.
Hij voelde zijn herte weggaan van hem. Hij voelde zich leeg worden en pluimlichte. Hij omvatte in de stille straling zijner liefde deze vrouw, die groot en schoon en beminnelijk was.
Zonder haaste en zonder drift, met eene zachte moeheid in de stem, zond ook Goedele hem haren groet.
* * * * *
III
Als mijnheer en mevrouw Devleeschhouwer, en hunne dochter, juffrouw Bella, en Alfred hun zoontje waren aangekomen, ging men aan tafel zitten. 't Was eerst een lustig gepraat ondereen, een wederzijdsch complimenteeren dat wegvlood in luttele woordekens, met lachjes erlangs.
--Wel, mijnheer Vrebos, schetterde het nooit moede stemmeken van juffrouw Bella, wel, mijn goede heer, hoe zonnig ook het verre land is, hoe zonnig toch is 't huis waar verlangende herten wachten....
Ze loerde daarbinst naar Goedele met liefelijke blikken, en draaide haastig omme haar ongedurig lijf en gilde:
--Oh! l'amour!
Elkendeen had zijn aangewezen plaats in de eetzaal. Men zette zich neer en frommelde de servetten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.