't meisje te borduren zat. Ze maakte schoone bonte
bloemen met zijden draad en hij had leute met hare liefelijke
vingeren--hoe die met de naaide ieverig waren en hoe daaronder de
teekening djentig zichtbaar werd. Het meisje heette Madeleen en die
oude grijze daar, zoo mager en zoo roereloos, heette tante Olympe. Hij
voelde hier warmte. Hij rookte hier pijpen en keek langs smalle
vensterruiten naar de varende wolken. Hij was hier wel.
--Madeleen....
En ze wendde naar hem hare blauwe kijkers en lachtte even of knikte
met zachte buigingen, bij maniere van gelukkig-zijn. Er zong iets in
hem. Hij lachtte tegen. Ze waren seffens takkoord.
Maar dan begonnen de leelijke dagen. Hij ging alles aan moeder
bekennen op een avond. Hij wilde trouwen.
--Met wie?
Ursule sprong naar hem toe, en vatte zijne armen, en knelde die
onbarmhertig in hare koortsige handen.
--Met wie?
Hij moest het herhalen, hij moest het tot drijmaal toe herhalen. Ze
schoot seffens uit in een schaterlach, een wreed geklater, dat tegen de
naakte muren plofte met vreeslijk lawaai. Ze liet hem los en kruiste
hare armen over hare borst, en ze zwaaide hem dan in 't aangezicht dat
het een slonse was zonder zedige manieren.
--Een ploerte!
Romaan rechtte zijn hoofd. Het deed hem zoo'n zeer wat moeder zei,
maar nu had ze hem op het herte geslagen. Hij werd hard en hij werd
koppig. Drij dagen bleef hij op zijne kamer zitten. Goedele bracht hem
eten en kuste hem. Hij weende bij Goedele, en het was hem een goede
troost. Den vierden dag ging hij vader aanspreken. Albien was
verschrikt, en hakkelde, en voelde zich wegzinken zonder den steun
van Ursule's sterkte. Hij probeerde toornig te zijn; hij was alleen
toornig, omdat hij Ursule vreesde. Hij riep:
--Weg, loop weg!
Hij liep hem nadien zelf achterna, al stamelend dat er wel een oplossing
te vinden zou zijn.
--Allo, jongen, allo....
Maar Ursule bleef onverbiddelijk, en den vijfden dag verliet Romaan
zijne ouders. 't Was den vijfden dag.
Hoe struisch Ursule ook was, 't knakte haar en ze werd ziek. Een volle
weke lag ze te bedde, zuchtend en zich ommewerpend. Voor de eerste
maal van haar leven wist ze geen besluit te nemen. Zij en wilde hem
niet laten trouwen, zij en wilde geen geld geven aan die vreemde kerte.
Ze fluisterde, al kijkend naar de zoldering, heel wijd:
--Geen geld....
Maar ze wilde ook Romaan niet kwijt zijn. Ze verwonderde zich dat ze
hield van hem, na al zijn leelijke doening. En ze hield van hem. En
daarom zou hij trouwen met een rijke juffrouw. Hij was ook rijk. Het
idee dat hij nu toch met die ellendige loete trouwen zou, deed haar het
oogenblik daarna terug raaskallen. En ze bekeek de zoldering met
wijd-open oogen.
--Geen geld....
Ze meende endelijk een oplossing gevonden te hebben, en ze genas. Ze
schreef aan Madeleen dat ze komen moest. Madeleen en kwam niet. Ze
schreef opnieuw. Ze zou Madeleen omkoopen, haar eene ronde somme
geven, als ze Romaan loslaten wou. En Madeleen en antwoordde niet.
Ze begon weer te wanhopen en te klagen, en moest weer een paar
dagen neerliggen. Rik kon haar opbeuren. Hij verzekerde haar dat het
allemaal jeugdige zotternijen waren, en dat die vuurkens fluks
uitvlammen zouden. Hij wist dat de jongen en 't meisje tegenwoordig
ongehuwd reeds samenleefden op eene gemeubeleerde kamer, en die
tortelliefde zou haren gang gaan, en naderhand zou Romaan
boetveerdig terug keeren.
--Ze zullen trouwen....
--Zij en zullen niet trouwen.
Waarom zouden ze trouwen? Ze hadden zoo al hun volle pleizier.
--De plodde zal aandringen....
--Zij en doet.
Hij sprak kort. Ze herwon een beetje betrouwen en liet zich genezen.
Maar zij en kon sindsdien niet ten volle meer hare zaken bewerken. Al
hoopte ze stilaan dat Romaan de meid ten langeleste verlaten zou, ze
bleef bij haarzelve klagen over 't verlies van haren zoon, en de handel
leed door hare dagelijksche onachtzaamheden. Albien, die 't wel merkte,
stelde schuchter voor het huis aan een opvolger over te laten. Ze wilde
hier echter niets van hooren, en werd buitengewoon ieverig.
--Denk niet meer aan hem, zei Albien, die er gestadig aan dacht.
--Ja, zei Ursule.
En ze dacht aan hem. Ze deed hem beloeren. Ze stuurde ook altemets
Goedele, en vernam aldus dat Romaan in waarheid ongehuwd bleef en
gemeenzaam leefde met Madeleen en tante Olympe. Hij had ook altijd
gesproken van vrije liefde en nieuwe zeden. Zij was nu tevreden, omdat
hij die dwaze gedachten behouden had. Ze kreeg verder te wete dat hij
als ingenieur aan een bronsfabriek verbonden was, en het stilde haar in
hare moederlijke bezorgdheid; hoe danig zij ook deze bezorgdheid met
sterke beredeneeringen wilde versmooren, zij was bezorgd, tegen wil
en dank zich moeder voelende.
Een nieuw voorval wierp haar ten derde
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.