t Bedrijf van den kwade | Page 5

Herman Teirlinck
't maar geven aan Romaan ten uiterste, indien het
waarachtig noodig was.
--'t Kan ook gebeuren dat het niet noodig en is.
Ze verdween, bijna onhoorbaar tertend, en zonder ommezien. En
Goedele zonk trage neer op een stoel, geknakt, gebroken in hare
hooghertigheid, wel wetende nu dat moeder niet edel wilde zijn, niet
zachtmoedig wilde zijn. Ze zat zich af te vragen wat dan in moeder

oorzake was van hare medelijdende woorden, en zij en vond geen
uitlegginge om moeders inzichten te verklaren. Beteuterd tuurde ze
naar 't papieren geld, dat tegenwoordig, ook in haren geest, zoo'n groote
beteekenis kreeg. Moeder's vingeren, daar neerduwend dat vierkante
ding, en 't openvouwend met zorgvuldigheid, en 't naderhand nog een
wijlken overstreelend--'t bleef in haar geheugen een vastgespijkerd
beeld. En ze dacht aan Romaan's spijtige geschiedenis, aan zijn vlucht
met Madeleen en aan moeder's gramschap. En ze dacht aan Sebastiaan
en aan zijn goede liefde. En aan zijn geld.
--Sebastiaan heeft geld.
't Stond haar nu klaar voor, en Sebastiaan kreeg een ander gedaante, en
ze meende nu dat zij hem liefhebben moest, als zelf zij hem in
werkelijkheid niet liefhebben kon. Tegen de rotse van moeders wil zou
zij tevergeefs horten. En moeders minzaamheid voor Sebastiaan
steunde op geld; ze had er de zuivere, de stipte vizie van in 't beeld van
moeders werkzame vingeren, streelend gaande om dat kostbaar
briefelken. Maar Sebastiaan's liefde was oprecht. En ook zij was
Sebastiaan genegen.
--We zullen gelukkig zijn.
En ze ging te lore in kalme droomen van stille huiselijkheid, haar eigen
zettend bij 't vredig gefonkel van een duurbaren heerd en er luisterend
naar wisselvallige gepeinzen.

* * * * *

II
Rik Derboven, mevrouw Wilder haar vader, was een visscher van de
Noordzee. Indertijd was hij doodarm. Hij trouwde met een meisen van
zijn prochie, een struisch wijf, die hem zes dochters gaf. Hij labeurde er
voor, dag in dag uit, zich nievers een stonde rustigheid verleenend,

nooit vermoeid en nooit ontmoedigd. 't Was een zwijgende vent met
diepe inzichten, een steenen wil, een stugge kop, met koppigheid alles
doordrijvend. Hij en wankelde noch en keerde; hij rukte met neerstige
hardnekkigheid vooruit, hij en zag geen hinderpaal in 't belang van
andere, hij zag alleen zijn doel. 's Avonds in den late, als hij een
wijlken zich neerzette bij de stove, na den eten, was hij aldoor verdiept
in verre combinaties en keek hij in den rook van zijne pijp naar de
mogelijkheid van wijd-reikende oplossingen. Men mocht hem binstdien
niet lastig vallen. De kinderen moesten te bedde liggen en moeder
moest voorzichtig te werke gaan met hare schotels en haren
avondkuisch. Hij bleef altemets in de donkerte een heel deel van den
nacht, zoo zitten en denken. Hij luisterde dan naar gindsche roerende
zee en zijn gepeins werd machtig. Aldus timmerde hij zijne stille
plannen op, al bouwend en metsend en afbrekend en herdoende 't
gansche idee op eene andere manier. Hij wilde dan tot eene
waarschijnlijkheid geraken en ging niet slapen eer hij die vaste kreeg.
Hij en schrikte voor geen kwade daad, hij en week maar voor den dood.
Over een lijk heen zou hij niet terten. Anderszins wist hij dat hij in staat
was tot alles, wat niet en docht, en brave menschen aanzag hij voor
domkoppen. Hij was overal aanwezig, waar er wat aan zijne vingeren
kon blijven haperen. Hij richtte kleine muiterijen in, onder de visschers,
hij hitste de kerels op met woorden van haat en woorden van deernisse;
hij sprak van bloedhonden en hertevreters, en hij stiet met zijn vollen
nijd tegen 't hoofd zijner makkers, voortdurend kloppend tot ze op een
ende daar gloeiend stonden, koortsig en razend, met veerdige handen.
En als 't dan op een mislukte dolheid uitliep, was er toch éen, die zanten
kwam, een die achterwaarts stond en wachtte, en naderhand 't profijt
wegdroeg; en dat was Rik. Zoo stegen allengs zijne zaken. Hij kocht
een boot. Hij kocht er twee. Hij deed smokkelreisjes, bracht vreemd
goed in het land, bedroog en werd welvarend.
Maar thuis sloeg hem de kans tegen. Een voor éen stierven vijf zijner
dochters aan een zonderlinge hertziekte, die hen met schokjes wegdreef,
in min dan drij jaren. Twee jaar nadien, ook onder de zelfde kwale
lijdend, werd zijne vrouw door eene geraaktheid getroffen. Ze bleef zes
maanden te bedde liggen en sukkelde er en wou, op een voornoene,
redeloos opstaan. Rik was aan het strand. Hij vond bij zijn thuiskomste

zijn wijf temidden van den vloer liggen; twee streepkens bloed liepen
over hare lippen en een paternoster strengelde om hare vingeren. Naast
moeder lag Ursule, het laatste dochterken, flauw asemend en buiten
kennisse....
Rik bleef nu met Ursule alleene. Hij en wilde niet hertrouwen. 't Zou
zoo wel gaan. Ursule was toen dertien jaar oud. Hij leerde
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 91
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.