Zonnestralen in School en Huis | Page 6

Henr. Dietz
dat er tweemaal in de week verteld moest worden. Wat zeg jullie daarvan?

VAN DE PEPERNOTEN EN DEN DOEDELZAK.
Het begint niet: er waren eens een koning en eene koningin. Alleen maar: er was eens een koning. Want de koning had geene koningin.
Eens op een' morgen zou de koning opstaan. Slaperig zat hij op den rand van zijn bed en trommelde met de bloote voeten tegen het hout; want hij had nog geene kousen aan. V����r hem stond een deftig heer met een rijk geborduurden rok aan en witte handschoenen. Zooals de koning over het land regeerde en over de menschen, die er woonden, zoo regeerde die voorname mijnheer over het paleis en over al de bedienden, over de heele huishouding van den koning. Want met de huishouding kon de koning zich niet bemoeien: hij had wel wat anders aan zijn hoofd. Nu, die voorname mijnheer met zijn geborduurden rok en zijne witte handschoenen stond dan voor den koning en bood zijne Majesteit met eene diepe buiging--de kousen aan. Waarom zette de deftige heer een verlegen gezicht daarbij? Waarom draaide hij de eene kous zoo om en om? Omdat--hij op eens tot zijn' schrik een groot gat in den hiel gezien had en bang was, dat de koning het ook zou zien. Maar 't hielp hem niet, dat hij het ongelukkige gat naar beneden gekeerd hield: de koning had het met zijne scherpe oogen toch opgemerkt. En nu was het wel waar, dat de koning meer om zijne sierlijke, glimmende laarzen gaf, die ieder zag, dan om zijne kousen, die bijna niemand te zien kreeg, maar--dit vond hij voor een' koning toch wel wat heel erg.
Verschrikt nam hij den deftigen heer de kous uit de hand en stak twee van zijne breede vingers door het gat. De vingers gingen er tot aan de hand in! Toen keek de koning half ernstig, half lachend den deftigen heer aan, die nog altijd beschaamd, met gebogen hoofd v����r hem stond, en zuchtend zei hij: "Heer opperste in mijn paleis, bovenste baas over mijne huishouding, je bent een knap man; maar verstand van kousen stoppen heb je geen zier. En wat helpt het me, dat ik koning ben, als ik met gaten als vuisten in de kousen loopen moet! Wat helpt het me, dat ik koning ben, als ik geene koningin heb!.... Wat zou je er van denken, als ik me eens eene vrouw nam?".... De deftige heer, die al doodsbenauwd geweest was voor de groote ontevredenheid van den koning, was w��t blij, dat het zoo goed voor hem afliep. Hij fleurde er heelemaal van op en riep vroolijk: "Wat ik er van denken zou? Dat Uwe Majesteit nooit iets beters en verstandigers zou kunnen doen."--"Kom, dat doet me plezier," zei de koning; maar toen met een bedenkelijk gezicht: "Maar zeg eens, geloof je, dat ik wel zoo gemakkelijk eene vrouw zal vinden, die mij past?"--"Welzeker!" lachte de opperhofmeester, "wel tien voor ����ne. Het land van Uwe Majesteit is niet het eenige op de wereld. Er zijn nog heel veel andere landen, en daar wonen heel wat lieve en aardige prinsessen. Wezenlijk, Uwe Majesteit behoeft geen zorg te hebben."
Maar de koning scheen daar nog niet zoo zeker van te zijn; want er zaten nog rimpels in zijn voorhoofd. "Ik weet het niet, ik weet het niet," zei hij. "Ik geloof niet, dat ik zoo gauw tevreden zal wezen. Mijne prinses moet zijn: heel mooi--en heel lief--en heel verstandig ...."--"Is het anders niet," lachte de opperhofmeester, "o, zulke prinsessen zijn er genoeg te vinden."--"Ho, ho, niet te voorbarig, mijn waarde vriend, ik ben nog niet klaar. Ja, als het dat alleen was, dan .... maar, maar .... er is nog ����n heel voornaam ding, waar ik bijzonder op letten zou."--"De prinses mag zeker niet ijdel zijn--of slordig--of nieuwsgierig.--Ze moet zeker mooie handwerken kunnen maken, mooi kunnen teekenen of zingen, of vlug schaatsenrijden ...."--"Houd maar op," riep de koning, "niets van dat al. Ze moet--lekkere pepernoten kunnen bakken!--Ik houd nergens zooveel van als van pepernoten. Maar--juist, omdat er geen grooter lekkernij voor mij bestaat, ben ik er heel, heel kieschkeurig op. Pepernoten moeten zacht bruin van kleur zijn, niet te week, niet te hard; maar zoo eventjes knapperig. Je weet, dat er geen bakker in mijn heele rijk is, of hij heeft zijne kunst in 't pepernoten bakken al eens voor mij moeten vertoonen. Maar je weet ook, dat geen een het me nog naar den zin heeft kunnen doen. De een maakt ze te hard, de ander te week, een derde te taai, een vierde maakt er bleekneuzen, een vijfde weer negers van. Daarom, waarde heer; de prinses, die ik zou willen trouwen, moet pepernoten kunnen bakken, en heel lekkere ook, anders kan ze nooit mijne vrouw worden."
Toen de opperhofmeester dat hoorde, kreeg hij een' schrik. Maar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 106
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.