Zonnestralen in School en Huis | Page 8

Henr. Dietz
koningin maar worden. Reis nu maar dadelijk
naar de prinses van de koekjes en vraag, of ze nog lust heeft mijne
vrouw te worden."
De opperhofmeester reisde welgemoed heen, maar teleurgesteld terug;
want hij bracht de boodschap aan den koning, dat--de prinses tot haar
spijt de vrouw van den koning niet meer worden kon, omdat ze in dien
tusschentijd al de vrouw van een anderen koning geworden was. De
prinses, die zulke heerlijke amandelkoekjes kon bakken, was getrouwd
met den koning van het land, waar de amandels groeien.
"Dan moeten we het in vredesnaam bij de tweede prinses probeeren. Ik
vrees anders wel, dat het niets zal geven: ze was toen al zoo boos,
omdat ik naar de pepernoten durfde te vragen. Maar, de prinses kan
zich bedacht hebben." Weer reisde de opperhofmeester heen, maar lang
niet zoo welgemoed als den eersten keer. En weer reisde hij terug met
eene boodschap, die nog veel minder prettig was, om over te brengen.
De prinses liet zeggen: nog liever wou ze haar heele leven lang prinses
blijven en nooit koningin worden, dan dat ze zou regeeren over een
land, waar een dwaas op den troon zat. "Als dat zoo is," zei de koning
boos, "laat ze dan maar gerust blijven, waar ze is, ik heb haar niet

noodig."
Dat kon de koning in zijne boosheid wel gemakkelijk zeggen;
maar--hoe nu? 't Was een heel lastig geval. Ja, de derde prinses was er
nog, en de derde prinses was de mooiste en liefste en verstandigste van
de drie. Maar--de doedelzak, de doedelzak! Als de prinses niet van den
doedelzak kon afstappen, zooals hij van de pepernoten was afgestapt,
dan--zou de eenige kans weer verkeken zijn. De koning dacht lang na:
hij kon er eerst maar niet toe besluiten, de derde prinses te vragen. Hij
was het nog niet vergeten, hoe beschaamd hij voor de prinses gestaan
had, toen ze hem, in plaats van te antwoorden op de pepernoten,
gevraagd had, of hij, de machtige koning, wel op.... Neen, voor de
tweede maal zou dat niet weer gebeuren, daar was hij te trotsch voor.
De koning wachtte. De koning dacht nog eens na. En toen--liet hij toch
weer den opperhofmeester bij zich roepen. "Mijn waarde heer," zei de
koning, "je trekt al een lang gezicht, en 'k weet wel waarom. Maar dat
zal je niet helpen, je moet nog eens voor me op reis. Dezen keer--naar
de derde prinses. Misschien zegt die ook weer neen; maar wagen wil ik
het toch." De opperhofmeester boog met een zuurzoet lachje en zei:
"Zooals Uwe Majesteit beveelt."--
De opperhofmeester was op zijne reis naar de derde prinses alles
behalve in zijn humeur. Hij zag er, eerlijk gezegd, erg tegen op, weer
weggestuurd te worden als een schooljongen, die kwaad heeft gedaan.
En--als het niet om zijn' heer en meester, den koning geweest was, zou
hij wàt graag weer rechtsomkeert gemaakt hebben, toen hij bij 't paleis
van de prinses kwam. Maar--tot zijne groote vreugde liep alles heel
anders af, dan hij gedacht had.
Al dadelijk ontving de prinses hem zoo vriendelijk, dat hij op eens
moed kreeg, om met zijne vraag voor den dag te komen. De prinses zou
zich nog wel herinneren, hoe zijn heer en meester, de koning, eene poos
geleden alle landen was afgereisd, om zich tot vrouw te zoeken eene
prinses, die pepernoten naar zijn' smaak kon bakken. Ook, hoe hij
overal vergeefs gezocht had. Hij liet haar nu zeggen, hoe erg hem dat
speet, vooral omdat er onder de vele prinsessen, die hij gezien had,
ééne was, die hij maar niet vergeten kon. Hoe lief, hoe mooi, hoe

verstandig hij die ééne vond. Hoe heel graag hij daarom juist haar en
geene andere tot zijne vrouw zou gekozen hebben, als ze maar niet dat
ééne gemist had, waarop hij nu eenmaal zijne zinnen had gezet. Maar
hoe de koning na lang denken eindelijk begrepen had, dat het toch wel
wat veel was, bij zooveel schoonheid, goedheid en verstand, ook nog
naar pepernoten te vragen. En hoe hij dus besloten had, zijn'
opperhofmeester te zenden, om de prinses vriendelijk te vragen, of zij
nu nog wel de vrouw van den koning wilde worden.
Toen de opperhofmeester alles gezegd had, begon de prinses met een
verlegen en toch guitig lachje: de koning zou zich nog wel herinneren,
hoe zij hem indertijd niet aan het woord had laten komen over de
pepernoten. Hoe ze hem dadelijk verschrikt had met de vraag, of hij
ook op den doedelzak kon spelen. Zij liet hem nu zeggen, dat er onder
al de koningen en prinsen, die ze ooit gezien had, geen enkele was, die
haar zoo goed beviel als hij. Hoe ze daarom juist graag hem en geen
ander tot man zou gekozen hebben, als hij maar niet dat ééne
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 107
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.