gezellige
torenkamertje met al de brandende lampjes zat, tegenover de prinses,
die al weer eene andere vertelling vertelde, dat is niet te zeggen.
Toen de prins later koning werd, liet hij aan alle meesters en
juffrouwen van de scholen in zijn land zeggen, dat er tweemaal in de
week verteld moest worden. Wat zeg jullie daarvan?
VAN DE PEPERNOTEN EN DEN DOEDELZAK.
Het begint niet: er waren eens een koning en eene koningin. Alleen
maar: er was eens een koning. Want de koning had geene koningin.
Eens op een' morgen zou de koning opstaan. Slaperig zat hij op den
rand van zijn bed en trommelde met de bloote voeten tegen het hout;
want hij had nog geene kousen aan. Vóór hem stond een deftig heer
met een rijk geborduurden rok aan en witte handschoenen. Zooals de
koning over het land regeerde en over de menschen, die er woonden,
zoo regeerde die voorname mijnheer over het paleis en over al de
bedienden, over de heele huishouding van den koning. Want met de
huishouding kon de koning zich niet bemoeien: hij had wel wat anders
aan zijn hoofd. Nu, die voorname mijnheer met zijn geborduurden rok
en zijne witte handschoenen stond dan voor den koning en bood zijne
Majesteit met eene diepe buiging--de kousen aan. Waarom zette de
deftige heer een verlegen gezicht daarbij? Waarom draaide hij de eene
kous zoo om en om? Omdat--hij op eens tot zijn' schrik een groot gat in
den hiel gezien had en bang was, dat de koning het ook zou zien. Maar
't hielp hem niet, dat hij het ongelukkige gat naar beneden gekeerd
hield: de koning had het met zijne scherpe oogen toch opgemerkt. En
nu was het wel waar, dat de koning meer om zijne sierlijke, glimmende
laarzen gaf, die ieder zag, dan om zijne kousen, die bijna niemand te
zien kreeg, maar--dit vond hij voor een' koning toch wel wat heel erg.
Verschrikt nam hij den deftigen heer de kous uit de hand en stak twee
van zijne breede vingers door het gat. De vingers gingen er tot aan de
hand in! Toen keek de koning half ernstig, half lachend den deftigen
heer aan, die nog altijd beschaamd, met gebogen hoofd vóór hem stond,
en zuchtend zei hij: "Heer opperste in mijn paleis, bovenste baas over
mijne huishouding, je bent een knap man; maar verstand van kousen
stoppen heb je geen zier. En wat helpt het me, dat ik koning ben, als ik
met gaten als vuisten in de kousen loopen moet! Wat helpt het me, dat
ik koning ben, als ik geene koningin heb!.... Wat zou je er van denken,
als ik me eens eene vrouw nam?".... De deftige heer, die al
doodsbenauwd geweest was voor de groote ontevredenheid van den
koning, was wàt blij, dat het zoo goed voor hem afliep. Hij fleurde er
heelemaal van op en riep vroolijk: "Wat ik er van denken zou? Dat
Uwe Majesteit nooit iets beters en verstandigers zou kunnen
doen."--"Kom, dat doet me plezier," zei de koning; maar toen met een
bedenkelijk gezicht: "Maar zeg eens, geloof je, dat ik wel zoo
gemakkelijk eene vrouw zal vinden, die mij past?"--"Welzeker!" lachte
de opperhofmeester, "wel tien voor ééne. Het land van Uwe Majesteit
is niet het eenige op de wereld. Er zijn nog heel veel andere landen, en
daar wonen heel wat lieve en aardige prinsessen. Wezenlijk, Uwe
Majesteit behoeft geen zorg te hebben."
Maar de koning scheen daar nog niet zoo zeker van te zijn; want er
zaten nog rimpels in zijn voorhoofd. "Ik weet het niet, ik weet het niet,"
zei hij. "Ik geloof niet, dat ik zoo gauw tevreden zal wezen. Mijne
prinses moet zijn: heel mooi--en heel lief--en heel verstandig ...."--"Is
het anders niet," lachte de opperhofmeester, "o, zulke prinsessen zijn er
genoeg te vinden."--"Ho, ho, niet te voorbarig, mijn waarde vriend, ik
ben nog niet klaar. Ja, als het dat alleen was, dan .... maar, maar .... er is
nog één heel voornaam ding, waar ik bijzonder op letten zou."--"De
prinses mag zeker niet ijdel zijn--of slordig--of nieuwsgierig.--Ze moet
zeker mooie handwerken kunnen maken, mooi kunnen teekenen of
zingen, of vlug schaatsenrijden ...."--"Houd maar op," riep de koning,
"niets van dat al. Ze moet--lekkere pepernoten kunnen bakken!--Ik
houd nergens zooveel van als van pepernoten. Maar--juist, omdat er
geen grooter lekkernij voor mij bestaat, ben ik er heel, heel
kieschkeurig op. Pepernoten moeten zacht bruin van kleur zijn, niet te
week, niet te hard; maar zoo eventjes knapperig. Je weet, dat er geen
bakker in mijn heele rijk is, of hij heeft zijne kunst in 't pepernoten
bakken al eens voor mij moeten vertoonen. Maar je weet ook, dat geen
een het me nog naar den zin heeft kunnen doen. De een maakt ze te
hard, de ander te week, een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.