minste moeite werd gedaan, om de welvaart waaruit die rijkdommen voortsproten, in stand te houden en te bevorderen. Het land werd de prooi van een menigte ambtenaren en fortuinzoekers, die ieder voor zich trachtten, zooveel voordeel te verwerven als er slechts te halen viel, en zich van de beste plaatsen meester maakten. De bewoners van Cuba zelf werden niet alleen op alle mogelijke wijzen uitgezogen en benadeeld; maar bovendien met de grootste minachting behandeld. Gedrukt door zware en onrechtvaardige belastingen, en steeds grievend verongelijkt, begonnen zij de Spanjaarden te haten met een doodelijken haat. Op een verzoekschrift, door hen aan koningin Isabella gericht, waarin zij op verbetering van den toestand aandrongen, kregen zij een antwoord, dat, hoewel in schijn bevredigend, hen in werkelijkheid nog meer verbitterde, dan een volstrekte weigering zou hebben gedaan. In den loop van het jaar 1865 vormde zich op het eiland een revolutionaire partij; onder den onversaagden aanvoerder Carlos Manuel Cespedes, die op de vraag, met welke wapens men strijden zoude, daar het geld om ze te koopen ontbrak, ten antwoord gaf: "Met de wapens, die wij onzen vijanden zullen ontnemen."
Ofschoon hij bevel voerde over ongeoefende troepen, slechts gewapend met slechte jachtgeweren, trok hij toch, in 1868 naar Santiago, waar hij twee maanden kampeerde, zonder door de spaansche bezetting der stad, die niet grooter in aantal was dan de troep opstandelingen zelf, te worden aangevallen. Doch in het laatst van December 1868, toen uit Spanje, behalve aanzienlijke versterkingen, een aantal schepen werd gezonden, dat de kust van het eiland bewaakte, begon een verschrikkelijke strijd. De uitgestrekte bezittingen van Cespedes werden verbrand, en dit was het sein tot een reeks van branden en plunderingen, die de parel der Antillen geheel verwoestten. De Cubanen wreekten zich, door de haciendas der Spanjaarden in brand te steken, en van beide zijden woedde de strijd meedoogenloos en verbitterd. De opstandelingen werden teruggedreven naar de stad Bayamo, waar zij hun hoofdkwartier hadden opgeslagen; doch liever dan dit plaatsje, waar hij geboren was, in de handen der Spanjaarden te zien vallen, stak Cespedes het in brand. Geen nederlaag, geen angst voor de vreeselijke wraakoefening, gepleegd op de gevangenen die afschuwelijk werden gemarteld, kon den moed der opstandelingen doen zinken; zij streden met de vertwijfeling der wanhoop, onder de heldhaftige en bezielende leiding van mannen als Modesto Diaz, Gomez, Vicente Garcia en Ignacio Agramonte. Verschil van ras en landaard werd vergeten; negers en Amerikanen schaarden zich aan de zijde der onderdrukten.
In het begin van den opstand had generaal Lersundi, de gouverneur van Cuba, bij gebrek aan geregelde troepen, vrijwilligers aangeworven, zoolang nog geen versterking uit Spanje was aangekomen. Deze lieden, gerecruteerd uit de laagste klassen der bevolking, waren volstrekt niet te vertrouwen, en hadden van krijgstucht geen begrip, zoodat zij voor de regeering eer een nieuw gevaar opleverden, dan dat zij haar tot steun strekten.
Daar het den Cubanen, die in de steden verblijf hielden, streng verboden was, zich naar hun landgoederen te begeven, op straffe van als opstandeling te worden beschouwd en dus gefusilleerd te worden, hadden de Spaansche vrijwilligers op de haciendas dezer grondbezitters de handen vrij, en maakten er schandelijk misbruik van hun macht, door de slaven door mishandeling te dwingen voor hen te werken, en zich de opbrengst van den oogst toe te eigenen. Als de beroofde eigenaar zich durfde beklagen, werd hij in de gevangenis geworpen en gedood, en wie het waagde op zijn bezitting te blijven, werd tot het uiterste getergd en geplunderd. Deze struikroovers, die, onder den schijn van recht te doen, de laagste misdrijven pleegden, boezemden de cubaansche vrouwen zulk een haat en afkeer in, dat velen onder haar zich in de gelederen harer broeders schaarden, en medestreden, niet minder verwoed dan de mannen. In de omstreken van Santiago vereenigden zij zich zelfs tot kleine troepen, die zich in de maniguas (savannas) schuil hielden, en daar den vijand het hoofd wisten te bieden.
Eens gebeurde het, in den winter van het jaar '73, dat een twaalftal dezer vrouwen, in een bosch, onverwachts een troep spaansche vrijwilligers ontmoette. De bevelvoerende officier wenschte van haar te vernemen, of zich daar in de buurt ook een kamp van opstandelingen bevond. Op haar ontkennend antwoord liet hij ze twee aan twee boeien en gevankelijk medevoeren.
Werkelijk trof men niet ver van daar het bedoelde kamp aan. Er werden eenige geweerschoten gewisseld, en de Cubanen, die voor de overmacht moesten wijken, lieten enkele dooden op het veld achter. Toen eene van de vrouwen, die in een gesneuvelden soldaat haar eigen man herkende, zich onder tranen van wanhoop op zijn lijk wierp, liet de luitenant alle twaalf vrouwen oogenblikkelijk fusilleeren, en moet zich zelf later over deze daad van ruw geweld hebben verhoovaardigd. Ook uit dezen tijd dateert de moord der acht studenten in de medicijnen, wier grafteeken ik zag op het kerkhof bij San
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.