Wat eene moeder lijden kan | Page 4

Hendrik Conscience
heb honger; krijg ik nu eene
boterham?"
Deze woorden veroorzaakten in den man eene afgrijselijke beweging;
al zijne leden trilden, zijne blikken vielen als met razernij op het
klagende jongsken, en hij zag het eene poos zoodanig strak en wild aan,
dat Janneken, verschrikt en huilend, in den haard vluchtte en van daar
weenend tot zijnen vader riep:
"Och, vaderken-lief, ik zal het niet meer doen!"
Zonder van zijne geestes- en ledenspanning verlost te zijn, ging de man
bij het bed en bezag met nog scherpere blikken het stervende wicht, dat

zijne weifelende oogskens nog tot zijnen vader ophief.
"Trees," riep hij, "zie, ik kan het niet meer uitstaan. Het is gedaan, het
moest er dan toch eens van komen!"
"Wat is het? Och God, wat hebt gij?"
De man is wiens hart een groote strijd volvoerd was, bedaarde spoedig;
en, gissende wat benauwdheid hij zijne goede vrouw door zijne
uitroepingen had veroorzaakt, nam hij haar bij de hand en sprak met
neerslachtigheid:
"Trees, gij weet het, vrouw, sedert dat wij getrouwd zijn, heb ik altijd
gewerkt; nooit heb ik eenen dag laten voorbijgaan zonder voor u en
onze kinderen te zorgen. Zou ik dan, na tien jaren zuren arbeid, moeten
gaan bedelen? Zou ik het brood, dat ik door mijn zweet altijd verdiend
heb, nu van deur tot deur moeten gaan vragen? Trees, dat kan ik niet
doen... al stierven wij altemaal van nood en gebrek. Zie, ik word rood
van schaamte, als ik er aan denk. Bedelen? Neen, er blijft ons nog iets
over dat ons voor eenigen tijd eten zal bezorgen. Het doet mij pijn,
vrouw, maar ik ga onzen mosselbak op de Vrijdagsche markt doen
verkoopen. Misschien zal ik werk hebben tegen den tijd dat dit weinig
geld zal op zijn; en dan zullen wij sparen om eenen nieuwen bak te
koopen. Wacht dan nog een half uurken, en dan zal ik u altemaal eten
brengen."
De mosselbak was het eenige werktuig, waarmede de brave werkman
zijn brood verdienen moest; geen wonder dan dat hij met zooveel
droefheid het besluit nam hem te verkoopen. De vrouw werd niet min
dan hij mistroostig bij dit noodlottig voorstel; doch, daar haar
moederhart met dwingende stem voor hare kinderen om hulp riep,
keurde zij het voornemen haars mans goed en antwoordde:
"Ja, ga maar naar de Vrijdagsche markt, en verkoop den mosselbak
maar, want ons arm Janneken krimpt ineen van den honger. Ik kan
zelve bijkans op mijne beenen niet meer staan; en dat onnoozel
schaapken, dat daar ligt te snakken.... Och, waart gij al een engeltje in
den hemel, lief kind!"
Hier begonnen hare tranen weder uit hare oogen te rollen; eene
beweging als die welke hij reeds gevoeld had, schokte het lichaam des
mans, en zijne vuisten nepen zich weder krakend toe. Evenwel, hij
bedwong zich en sprong wanhopig de deur uit.
Men hoorde weldra het gerucht van een rijtuig, dat, met snelheid,

voortgedreven werd. Het gerucht verging oogenblikkelijk.
* * * * *

III
Op de Vrijdagsche markt, naar de zijde van het Valkenstraatje, stond,
tusschen eenige andere voorwerpen, een kleine wagen met twee wielen,
in vorm gelijk aan die handrijtuigen, welke men te Antwerpen
mosselbakken noemt, omdat zij meest dienen om mosselen te
vervoeren. Niet verre van daar bevond zich een man, die er ongemeen
neêrslachtig uitzag; met de armen op de borst gekruist, wendde hij
gedurig zijne vochtige oogen van den mosselbak tot den roeper, die een
weinig verder bezig was met andere voorwerpen te verkoopen. Van tijd
tot tijd stampte de mistroostige man met den voet tegen den grond,
alsof pijnlijke gedachten hem bevochten; doch hij verviel telkens in
eene wanhopige droefgeestigheid, wanneer hij het oog liet vallen op het
voorwerp dat hem tot nu toe gediend had om, als eerlijk werkman, zijn
dagelijksch brood te verdienen.
Terwijl hij dus in wanhoop verzonken lag, kwamen twee juffrouwen
met haastige stappen over de Vrijdagsche markt; eene van beiden
moest de smartelijke uitdrukking op het gelaat des werkmans bespeurd
hebben, want zij hield hare gezellin bij den hoek van het Valkenstraatje
staan, en vroeg haar:
"Hebt gij niet gezien, Adela, wat droefheid er op het aangezicht van
dien mensch te lezen staat?"
"Van welken mensch, lieve?"
"Daar, zie hoe hij met den voet stampt, hoe hij zijne ellebogen tegen
zijn lichaam wringt. Zeker, Adela, het is een ongelukkige."
"Misschien, Annah; God weet of dit niet uit enkele gramschap
geschiedt."
"Neen, Adela, ik ken dit al te wel. De uitdrukking van het waar ongeluk
draagt eenen onmiskenbaren stempel. Zij trekt de gevoelige harten tot
zich en geeft eene zoete ontroering van medelijden; de boosheid en de
gramschap integendeel stooten den aanschouwer terug. Ik heb mij niet
bedrogen, lieve, die werkman is een slachtoffer van den langen Winter.
Zie, zijne kleederen zijn niet slordig, niet gescheurd! Laat ons
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 12
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.