ten minste drie al in het jaar 1668. Bovendien zijn in het buitenland weldra ook vertalingen als afzonderlijke werkjes in het licht gegeven of later opgenomen in verzamelingen van reisverhalen [70], en voor hen die sedert over Korea hebben geschreven, bleven Hamel's berichten aangaande dit rijk, zijne bewoners en zijne instellingen, eene welkome bron, lang zelfs de eenige van zuiver westersche herkomst.
De eerste schrijver die daaruit heeft geput was Montanus, van wiens hand in 1669 een foliant verscheen over de gezantschappen der Compagnie "aen de Kaisaren van Japan" [71]. In het laatste gedeelte van zijn werk, heeft hij de gelegenheid waargenomen om aan het vergaan van "de Sperwer" en de lotgevallen van de schipbreukelingen eenige bladzijden te wijden [72]; waar hij zijne berichten vandaan heeft, verzwijgt hij evenwel en al noemt hij Hamel--dat deze een Journaal heeft opgesteld, heeft Montanus niet noodig gevonden te vermelden, hoewel blijkbaar dit Journaal, in den een of anderen vorm, door hem is gebruikt.
Ook de Bewindhebber der Compagnie Nicolaas Witsen heeft niet versmaad in zijn werk "Noord en Oost Tartarye" partij te trekken van hetgeen over Korea door Hamel's Journaal bekend of bevestigd was geworden. In den eersten druk--die in 1692 is gereedgekomen maar niet in den handel is gebracht [73]--beroept hij zich een enkele maal op "de Hollanders die op Korea gevangen zijn geweest" en toont hij van hun schipbreuk en gevangenschap op Quelpaerts-eiland en het vasteland, op de hoogte te zijn; zelfs geeft hij een paar bijzonderheden ten beste welke nergens elders worden aangetroffen en doen vermoeden dat hij met geredde schipbreukelingen in aanraking is geweest. Evenwel spreekt hij niet over hen, noemt hen zelfs niet en rept evenmin van een Journaal.
In den tweeden en vermeerderden druk van zijn werk, in 1705 verschenen [74], zijn Witsen's berichten over Korea veel uitvoeriger geworden. Ook nu heeft hij zich niet bepaald tot hetgeen hij heeft kunnen overnemen uit de "Reisbeschrijvinge der Nederlanders die in Korea gevangen gezeten hadden"--zooals Hamel's Journaal wordt omschreven op de eenige plaats waar er in zijn boek melding van wordt gemaakt [75]--maar thans haalt hij ettelijke malen uitdrukkelijk als zijne zegslieden aan twee van de schipbreukelingen, den onderbarbier Mattheus Eibokken en den scheepsjongen Benedictus Klerk van Rotterdam, die hem mondelinge inlichtingen hebben verstrekt. Vooral Meester Eibokken's mededeelingen heeft Witsen terecht als aanwinsten beschouwd.
Dat Witsen het Journaal van Hamel--wiens naam hij nergens noemt--heeft gekend en geraadpleegd, blijkt overtuigend uit hetgeen over Korea in zijn werk voorkomt en bovendien uit eene vergissing welke hij begaat. In den eersten druk van "Noord en Oost Tartarye" verduidelijkt hij de ligging van het door de Chineezen Fungma genoemde eiland met de marginale aanteekening: "Nu Moese of Quelperts eiland", terwijl hij op een andere plaats spreekt van: "Quelpaerts-eiland, Moese by d' inwoonders genoemt." Ook in den tweeden druk herhaalt hij dat de inlanders zelf dit eiland Moese noemen [76]. Vergelijkt men hu hiermede de plaats in Hamel's Journaal: "'s middags gecomen in een stadt gent Moggan [77], sijnde de residentieplaats van den Gouverneur van 't eijland bij haar Mocxo genaemt [78]"--waarvan uitgevers hebben gemaakt: "bij haer genaemt Moese" [79]--dan is het duidelijk dat Witsen's bron is geweest een gedrukt Journaal van Hamel en dat hij het Koreaansche woord voor den gouverneurstitel [80] heeft gelezen alsof het eiland zelf daarmede was aangeduid.
De gegevens hem door Hamel en zijne zegslieden bezorgd, heeft Witsen op eigenaardige wijze verwerkt en dooreen gemengd, waardoor wonderlijke samenvoegingen zijn ontstaan als deze: "De dorpen zijn daer te lande ontelbaer, iemant by het haer te vatten is daer zeer oneerlijk en veracht" [81].
Minder kan het bevreemden dat de uitgevers van Hamel's Journaal diens tekst niet getrouw hebben gevolgd. Zij zullen rekening hebben gehouden met den smaak van het publiek waarvoor hunne boekjes bestemd waren en daarom die wijzigingen hebben aangebracht welke hun doelmatig voorkwamen. Zoo heeft de een [82] den tekst gesplitst in twee op zich zelf staande stukken: het verhaal van hetgeen den schipbreukelingen is wedervaren en de beschrijving van Korea; een ander [83] heeft die beschrijving zelfs geheel weggelaten; misschien omdat hij daarbij een paar in zijn bezit zijnde plaatjes te pas kon brengen, heeft een derde [84] eene uitweiding ingelascht over olifanten en krokodillen die in Korea niet voorkwamen, voor welke inlassching hij in zijne uitgave zonder plaatjes eene elders gegeven beschrijving van gastmalen aan het Mataramsche hof in de plaats stelde [85]. Bovendien verschillen de gedrukte teksten zoowel onderling als van den onzen, soms op--naar onze opvatting--niet onbelangrijke plaatsen.
Van Hamel's gedrukte Journaal verscheen in 1670 al eene Fransche vertaling, twee jaren later gevolgd door een Duitsche, waarna het nog eenige tientallen jaren heeft geduurd eer de Fransche vertaling op haar beurt in het Engelsch is overgezet; in die vertalingen en bewerkingen vindt men natuurlijk de onnauwkeurigheden terug welke aan de vaderlandsche uitgevers van Hamel's tekst te wijten zijn, waaraan de overzetters
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.