schijnt een paar jaren later nog krachtig genoeg te zijn geweest om te voorkomen dat het jacht Pouleron, toen het zich door storm gedwongen zag aan het Quelpaerts-eiland te ankeren, daar werd lastig gevallen en dat de Chineesche bemanning van eene verongelukte jonk van Batavia, werd aangehouden [56].
Na, evenals hunne voorgangers, door de Japansche autoriteiten te Nagasaki te zijn ondervraagd over Korea en den handel van Japanners in dat rijk [57], kregen deze zeven bevrijde Nederlanders vergunning om Japan te verlaten. Ter versterking van de bemanning, werden zij door ons Opperhoofd geplaatst aan boord van de "Nieuwpoort" [58], die den 27en October 1668 van Nagasaki onder zeil ging om over Coromandel naar Batavia te varen. "Door toeval" ging het plan niet door om hen bij Poeloe Timon te laten overgaan op de "Buijenskerke", die te gelijker tijd van Nagasaki rechtstreeks naar Batavia vertrok; dientengevolge zullen zij eerst den 8en April 1669 te Batavia zijn aangekomen [59], terwijl de "Buijenskerke" hen daar al den 30en November 1668 zou hebben gebracht [60].
Wanneer en met welken bodem de tweede groep van geredde schipbreukelingen de reis naar het vaderland heeft ondernomen, is niet vermeld gevonden. Vermoedelijk heeft de te Batavia achtergebleven boekhouder zich daar bij hen aangesloten; in Augustus 1670 toch verschenen twee hunner, benevens Hendrik Hamel, voor Heeren XVII om, gelijk de in 1668 teruggekeerde kameraden, betaling te verzoeken van hun gage gedurende hunne gevangenschap in Korea verdiend of van zooveel als Heeren Meesters hun in redelijkheid wenschten toe te leggen. De uitkomst was dat zij er genoegen mede moesten nemen op gelijken voet te worden behandeld als ten aanzien van hunne lotgenooten in 1669 was vastgesteld: met een geschenk in geld werden zij afgescheept [61]. Hunne verlossing uit de gevangenschap heeft begrijpelijkerwijs minder opzien gebaard dan die hunner voorgangers; zij is zelfs zoo in het vergeetboek geraakt dat de schrijver van een standaardwerk over Korea, waarin een geheel hoofdstuk wordt gewijd aan de Hollandsche bannelingen, heeft gemeend dat omtrent hun lot nooit iets bekend is geworden [62].
Hier en daar in Korea zijn inboorlingen aangetroffen met blond haar en blauwe oogen, welke voor afstammelingen van onze schipbreukelingen zouden kunnen doorgaan, als vaststond dat niet ook andere blanke zeevaarders daar zijn aangeland, die eveneens met de vrouwen des lands omgang hebben gehad [63]. Voor de Koreanen ligt de herkomst dezer blondharige landgenooten in het duister; het verblijf van Hamel en zijne makkers heeft geen indruk achtergelaten [64], het tegenwoordige geslacht hoorde er uit den mond van Westerlingen voor het eerst van [65].
Vele jaren na hunne terugkomst hier te lande worden--zooals wij hierna zullen zien--twee van de geredde opvarenden van "de Sperwer" nog genoemd door een geleerd Bewindhebber der Compagnie, aan wien zij mondelinge inlichtingen hebben verstrekt; behoudens ����ne uitzondering, hebben de overigen geen bekend spoor nagelaten.
E��n hunner heeft daarentegen zoo groote vermaardheid verworven dat zijn naam in binnen- en buitenland is bekend geworden. Zijn gedwongen verblijf op het eiland Decima, heeft namelijk de boekhouder van "de Sperwer", Hendrik Hamel van Gorkum, zich ten nutte gemaakt door van het wedervaren van hem en zijne lotgenooten een relaas op te stellen en daarin op te nemen hetgeen hem omtrent land en volk van Korea was bijgebleven.
Was aan Hamel en zijne zeven kameraden op 2 December 1667 te Batavia de onderscheiding te beurt gevallen "in Rade" te mogen verschijnen [66], in het Bataviasche Dagregister staat onder den 11en dier maand nog aangeteekend dat Hendrik Hamel toen zijn Journaal "aan Haer Ede overgelevert" heeft [67]. Op dien datum heeft de Raad van Indi? niet vergaderd, maar Hamel kan andermaal op het Kasteel zijn ontboden omdat de Gouverneur Generaal uit zijn mond bijzonderheden wilde hooren over zijn verblijf in Korea of omdat de Directeur Generaal wenschte te vernemen hoe hij dacht over de kansen voor den handel met dit rijk. Hamel's Journaal dat, volgens de aangehaalde aanteekening in het Dagregister, was "leggende onder de papieren desen jaere van Japan [met "de Spreeuw"] ontvangen", was toen ter Generale Secretarije beschikbaar en kon van daar worden opgevraagd om hem gelegenheid te geven het aan "Haer Edele", d.i. aan Gouverneur Generaal en Raden, aan te bieden. Ook is het niet onwaarschijnlijk dat de aanbieding heeft plaats gehad in de hiervoor vermelde vergadering der Regeering op 2 December en dat de Dagregisterhouder, de Eerste Klerk ter Generale Secretarije Camphuijs, dit eerst den IIen dier maand heeft aangeteekend, zooals meer voorkwam [68].
Een tweede exemplaar van dit Journaal is blijkbaar in het bezit geweest van zijne lotgenooten die v����r hem, den 20en Juli 1668, in het vaderland aankwamen, en door hen kort daarna aan Heeren XVII ter inzage gegeven [69], waarna de tekst in handen zal zijn gekomen van uitgevers. Dat dezen de gretigheid waarmede Hamel's relaas zou worden ontvangen, niet hebben overschat, blijkt uit de verschijning hier te lande van zes verschillende uitgaven, waarvan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.