Van t viooltje dat weten wilde | Page 8

Maria Catherina Metz-Koning
zijn ronde, blinkende druppels, die soms uit de oogen van de menschen komen. Maar als ze gevallen zijn, dan kan je ze niet weer vinden; dan worden het donkere plekjes, net als dauwdruppels die neervallen.
--Wat zijn dat?
--Dat zijn ook ronde, lichte dingen; net als tranen. Je zult ze wel eens gezien hebben; maar hier onder de boomen schitteren ze niet zoo mooi. Als 't zonlicht er op schijnt, dan vertoonen ze allerlei kleuren. Ze hangen 's morgens aan blaadjes en grashalmen. Maar als je er tegen stoot, dan vallen ze op de aarde, en dan zie je op de plaats waar ze neervielen niets dan zwarte plekjes.
--Wat vind ik dat treurig! Och, wat vind ik dat treurig ... klaagde 't viooltje.
--Wel, dat is heel gewoon alles! Heb je al eens een ster zien vallen?
--Neen, wat is dat?
--'s Avonds zie je hier door de openingen in de denne-kruinen toch wel lichtjes?
--Ja!
--Nu, die vallen soms ook. En als ze vallen van den hemel, blijft er niets over van hun licht. Dat is dan ook weg!
--Och, wat vind ik dat treurig! Dat licht dat weg is!... Waarom moet dat zoo zijn?
--Begin je al weer met den duivel aan te roepen?
--Dat mooie licht, uit de oogen van de Vrouw, dat nu zwart is geworden op de aarde, net als het licht van gevallen dauwdruppels! Ik wil weten waarom dat is! riep 't bloempje trillend. Ik haat de aarde, als ze die mooie, lichte dingen zwart maakt! Ik wil niet meer vast zitten aan de aarde! Och, beste kikker, maak mijn wortels los uit die leelijke, booze aarde!... Of zeg me, ik bid je, zeg me de reden waarom ze zoo doet!
--Ik zal dan maar erkennen, dat ik het ook niet weet.
--Maar waarom laten de menschen dan die lichten uit hun oogen vallen?
--Ja, vader zei: dat gebeurt zoo dikwijls, die tranen! Dat is alles heel gewoon! Dat gebeurt, als ze iets moeten doen, dat ze liever niet doen! Waarom zijn ze zoo gek! Laten ze het dan niet doen! Ik vind daar niets treurigs in! Waar bemoei je je mee? Bemoei je niet met dingen die je niet aangaan!
--Ja, maar, ik vind de Vrouw zoo mooi, en haar stem zoo lief, en ik wil niet dat ze iets moest doen, dat ze liever niet doet! Ik wil dat ze licht in haar stem zal hebben en in haar oogen, en dat ze het niet laat vallen, op de aarde die het zwart maakt! Vindt de Man dat nu goed?
--Die ziet het niet, denk ik! Die heeft weer zooveel te doen, dat hij geen tijd heeft om het te zien, denk ik!
--Maar ik bedoel den Man van 's avonds, toen ze zei: "Wat is het mooi hier"; vindt die dat dan goed?
--Die heeft natuurlijk ook veel te doen! Daar komt bij de menschen alles op neer, en alles uit voort, zei Vader. Kom, praat eens over wat anders! Je maakt je van streek om niets, 't Is dat jij, klein ding, nog zoo niets gewend bent; anders zou je 't ook heel gewoon vinden.
--Moet de Vrouw nu zoo blijven doorpraten, terwijl dat mooie licht weg is? Wat is dat treurig! Maar ik wil het niet, het mag niet!... jammerde het viooltje weer.
--Stil, fluisterde de kikker, daar komt de Man van gisteren avond! He, wat loopt hij hard! Zeker weer veel te doen!
En de kikker grinnikte zachtjes voor zich heen.
De Man kwam aan. Hoog kwam hij aan over het beschaduwde zandpad, en zijn bruin hoofd was gebogen. Hij ging voorbij.
--Man!... Man!... Man!... riep 't viooltje weer, zoo hard ze kon.
De man bleef staan. Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek heel donker. Toen keek hij in de kruinen en luisterde. Het donkere gleed weg van zijn gezicht en er kwam licht op glanzen.
--Het licht! Het licht van de Vrouw!... juichte 't viooltje. Zie eens! Zie eens!
Maar het licht ging weg, en het gezicht van den Man werd weer heel donker. Hij zag recht voor zich uit en ging.
--Man!... Man!... riep nogmaals 't blauwe bloempje. Blijf toch! hoor toch! De Vrouw heeft licht laten vallen hier, uit haar oogen! Het licht is weg uit haar stem, en uit haar oogen! Geef het haar weer, de mooie, mooie Vrouw. Het was zooeven bij jou! Ik heb het gezien!... Ik heb het gezien!...
De man aarzelde even. Hij hoorde wel iets, maar versnelde toen zijn pas, en verdween.
--Houd je toch stil! mopperde de kikker, wien al dat gezeur verveelde. 't Helpt je toch niets. Ze kunnen je immers meestal niet eens hooren! En als ze je hooren, nemen ze je mee; en dan ga je heel gauw dood. Hij dacht ook weer dat de dennen riepen; dat was je geluk, anders had hij je meegenomen. De dennen kan hij niet meenemen!
--Ik wou het!... Ik wou dat hij me mee genomen had; dan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 46
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.