terug?
--Jawel ... als je me tenminste belooft, niet meer te denken aan dingen
die je niet begrijpt. Dat brengt me uit mijn humeur.
--Dat kan ik niet beloven! Ik kan er toch niets aan doen, als ik aan iets
denk?
--Praat er dan niet over.
--Ik zal mijn best doen, heusch! beloofde 't viooltje: Ga nu maar eten en
kom gauw terug.
De kikker rekte zijne lenige ledematen wat uit. Hij was stram van 't stil
zitten. Toen liep hij rekkende tusschen 't korte gras door, tot aan den
rand van 't zandpad, en sprong heen.
Het viooltje zag hem na zoolang ze kon. Terwijl hij zich omkeerde om
heen te gaan, had ze zijn donkere slapen gezien, met de goud-en-zwarte
oogen er in, die ze heel mooi vond. Ook het glanzend gladde lichaam
van rust, vond ze mooi om te zien; en de ineenvloeiende en uit elkaar
gaande marmerplekken op zijn vel, leken haar geheimzinnige teekens.
Ze was maar een teer, klein viooltje: meer ziel dan lichaam; meer geur
dan bloem; en ze zag nederig in haar droomerige onwetendheid tegen
alles op, en voelde in alles het geheimzinnige van niet-begrijpen, dat
over haar heen hing als een dikke sluier.
Toen ze den kikker niet meer zag, zuchtte ze even. Ze zou zijn
gezelschap erg missen, als hij eens voor goed weg ging. Ze was nu
weer alleen, met de hooge, grijs-brons bemoste dennen, met het spitse,
onvriendelijke gras, en de nog onvriendelijker uitziende afgevallen
denne-naalden, die boos en hard om haar heen lagen.
--Kwam de Vrouw maar eens ... dacht ze hardop.
Ze was weer alleen met het eentonige dennelied, en verlangde zoo naar
die lieve stem-muziek.
--Ik zou haar zoo gaarne zien in 't licht! Ik wou dat ze kwam en mij
meenam, opdat ik haar altijd zou kunnen hooren!
Toen bedacht ze, dat ze dan losgemaakt zou worden van de aarde, die
zorgde dat ze leven kon. Wat dan?... Door een kleine opening in de
dennen boven haar, viel waar ze stond juist een lichtblik van den
blauwen hemel. Ze zag omhoog, met haar zachte oogen in het licht, en
haar geurend bloemenzieltje steeg op tot het licht, vragende.
Maar het licht kuste haar, en zweeg.
Zoo stond ze, toen ze opeens, onder het ruischen van de dennen door,
de stem van de Vrouw hoorde.
--Haar stem! jubelde ze, zich trillend opheffend om te luisteren.
Ze zag de Vrouw heel in de verte komen, met een zwarte Gedaante
naast zich. Hoe meer ze naderde, hoe duidelijker het viooltje haar stem
hoorde; en teleurgesteld riep ze uit:
--Het licht is uit haar stem!
Ze rekte angstig haar stengel om te zien, en zag: dat de Gedaante niet
de Man was. Het was een lichaam, lijkende op dat van den Man, maar
met een ander hoofd. Zijn arm lag in den arm van de Vrouw, en beiden
praatten om beurten, en lachten. Er was geen oogenblik stilte.
--Waarom zegt ze nu niet "Wat is het mooi hier!" misschien komt het
licht dan weer in haar stem!... dacht 't viooltje.
De Vrouw ging voorbij; en 't blauwe bloempje, om haar te houden, riep
zoo hard ze kon:
--Vrouw!... Vrouw!... Vrouw!
De Vrouw hoorde haar. Ze wendde het hoofd: een bleek hoofd met
zachte violen-oogen. Ze zag angstig om, alsof ze kwaad deed met te
luisteren, liet den arm van de Gedaante los, en bleef staan. Toen zag ze
omhoog, denkende dat de dennen haar riepen. De zwarte Gedaante liep
langzaam door, en bleef toen ook staan. Hij sloeg met een stok tegen
het gras, en keek naar den grond.
De Vrouw stond alleen, midden in het zandpad. Ze zag omhoog en
luisterde....
--Vrouw!... Vrouw!... riep weer 't viooltje.
Toen zag het kleine bloempje, en de zwarte Gedaante zag het niet, hoe
de violen-oogen van de Vrouw begonnen te glinsteren, terwijl ze wijd,
wijd open omhoog zagen....
En ze zag een licht komen in haar oogen, en nog een licht en nog een...
En ze zag die lichtjes vallen over haar zachte, bleeke wangen... Toen
keek de Vrouw naar de Gedaante, die wachtte en niet zag, kwam met
haar hand over haar blauwe glans-oogen, het licht uitdoovende er in, en
ging naar de Gedaante, zeggende:
--Aardig, dat ruischen van die dennen!
--'t Ligt er aan wat je aardig noemt, 't Maakt mij altijd akelig
naargeestig. En de Gedaante nam weer haar arm, zeggende: Niet
sentimenteel zijn!
Samen gingen ze nu verder langs de grijs-bemoste dennen, welker geur
zwaar in de zwoele lucht hing: in den vochtig zwoelen damp, dien de
morgenwarmte uit het nattige mos deed stijgen.
--Het licht is uit haar stem! maar 't is niet weg! Ik heb het zien komen
in haar oogen, en 't is neergevallen! juichte 't viooltje. Straks, als de
kikker komt, moet hij het voor me
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.