licht op haar hoofd. Ik wou dat ze weer
kwam!
--Op haar hoofd is blond haar, dat glanst in 't maanlicht!
--Er is licht in haar stem! De Man moet licht in haar stem gezien
hebben!
--Haar stem was niet onaangenaam. Ik houd het er voor, dat ze niet
kwaad is. Stil, daar komt de Man weer! O! O! wat een gezanik!
mopperde de kikker, die juist bezig was zijn lenig lichaam wat uit te
rekken, en nu weer onbeweeglijk, als levenloos, ging zitten.
--Het licht van haar stem heeft hij in zijn oogen! juichte zacht 't
viooltje.
De man ging vlug. Zijn hoofd, met hoog blank, van de oogen tot aan
het donkere haar, hield hij flink. Als zooeven klommen licht-plekjes
tegen hem op.
--Het licht van haar stem heeft hij in zijn oogen! Het licht van haar
hoofd, is op zijn hoofd! jubelde 't viooltje weer.
De Man keek recht voor zich uit; alsof hij iets zag daar.
--Waar kijkt hij nu naar? fluisterde het blauwe bloempje.
--Naar niets!
--Jawel! ik weet het: hij ziet het licht van haar stem!
--Ik houd het er voor, dat hij weer veel te doen heeft, en daaraan denkt.
Vader zei altijd: Al wat er bij de menschen gebeurt, is, omdat ze veel te
doen hebben.
--Hij zag het licht van haar stem!
--Och, gekheid! Dat is allemaal gekheid! Jij begrijpt daar niets van!
Met dat "laatste avond!" Je begrijpt er niets van! Ze hadden veel
verstandiger gedaan, als ze hier een beetje waren blijven praten, net als
wij; en dat zouden ze veel liever gedaan hebben ook! De laatste avond!
Net of 't ooit een laatste avond hoeft te zijn, als je niet wilt! Behalve als
je leven uit is natuurlijk; dan kan je er niets aan doen. Allemaal
gekheid... stomheid... Natuurlijk doen ze weer zoo, omdat ze wat te
doen hebben, ieder op een andere plaats! Ik zou zeggen: ik wil niets te
doen hebben!
--Ik zou zeggen: ik wil het licht zien in je stem!
--Allemaal gekheid! Ze hadden doodeenvoudig bij elkaar moeten
blijven, en alles vertellen wat ze te zeggen hadden!
--Ik zou zeggen: het licht dat op jouw hoofd is, moet ook op 't mijne
wezen!
--Vader zei: ze doen haast altijd iets anders, dan waar ze zin in hebben.
Weet je wanneer een paar menschen bij elkaar blijven? Als ze een
papier hebben waarop staat dat ze het moeten doen. Dan doen ze 't, al
zouden ze veel liever niet bij elkaar blijven.
--Dan ben ik maar blij, dat ik geen mensch ben! Ik zou niet willen, dat
iemand bij me bleef om een papier, of hoe noem je 't. Ik zou zeggen: je
moet heel graag blijven of heengaan! Ik zou 't wat naar vinden, als
iemand tegen me zei: liever zou ik heengaan; maar ik moet bij je
blijven.
--Ja, maar, dat zeggen ze niet! Ze zeggen immers nooit iets, als ze wat
te vertellen hebben? "De waarheid" is uit den duivel, zeggen ze. "Niets
doen", "waarom zeggen" en "de waarheid" zijn samen de duivel, zei
Vader; en het een komt uit het ander voort.
--Dan vind ik den duivel zoo erg niet!
--Neen, ik ook niet. Maar vader zei altijd: de menschen zijn erge
deftige dieren; en soms niet kwaad ook; maar dom!!
--Hoe kwam je vader bij de menschen?
--Ze hebben hem meegenomen! We zaten met ons allen in een sloot,
dicht bij een menschenhuis. Eens op een avond zat vader op het land,
naar de lucht te kijken, zooals we meestal doen bij mooi weer. Toen
kwam er heel stil een mensch op hem af, en pakte hem beet, en nam
hem mee in het huis. Daar zette hij hem in een glazen kastje, half vol
water, met een laddertje er in voor vader zijn tijdverdrijf, denk ik. Ze
waren niet kwaad voor hem, gaven hem genoeg te eten en keken
dikwijls naar hem. Vader vond het dan ook in 't begin wel aardig bij de
menschen, en lachte zich soms half dood om al de malligheid die hij
zag vertoonen. Later begon het hem te vervelen. Eens, op een dag toen
de zon buiten zoo lekker scheen, dat vader boven op het laddertje
geklommen was, om er tenminste iets van te zien, begon hij zoo te
verlangen, om uit het donkere huis weg te komen, dat hij de kat, dat is
een dier dat ook bij de menschen woont, eens vriendelijk aansprak, en
verzocht even tegen het glazen huisje te stooten, opdat het om zou
vallen, en vader zou kunnen ontsnappen.
De kat, die erg trotsch is op haar voorzichtige manieren, en er zich
altijd veel op laat voorstaan dat ze haast nooit iets omgooit, had er geen
zin in. Ze bleef vader met haar groene, knippende oogen maar al
aanstaren. Op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.