Van t viooltje dat weten wilde | Page 6

Maria Catherina Metz-Koning
knap... Je weet zooveel! Ik zou het zoo prettig vinden, als ik wakker werd, en je was er dan nog.
--Nu, ik wil wel blijven, 't Is me net hetzelfde waar ik overnacht. Slaap wel dan! Je bent niet onaardig, en niet dom ook, zei de kikker gevleid; en hij zag met zijn air van meerderheid, welgevallig neer op 't kleine bloempje, dat zoo toonde hem te waardeeren.
--Slaap wel! Ik zal van de Vrouw droomen, en van haar stem!
--Ik droom nooit.
--Wat zou ik haar gaarne terug willen zien, en nog eens hooren zeggen: "Wat is het mooi hier!"
--Maak je maar niet ongerust! Die komt nog wel eens voorbij!
--Heerlijk! Slaap wel dan! En 't blauwe bloempje boog haar kopje opzij, om een zacht kusje te drukken op het griezelig koude lichaam van den kikker, die dit nauwelijks bemerkte. Ze rilde even; maar wilde dit niet toonen, dankbaar als ze was, nu niet meer zoo alleen te zijn.
--Wel te rusten! zei ze nog eens vriendelijk. Maar de kikker antwoordde niet. Hij trok zijn achterpooten nog wat meer op onder zijn rustig lichaam, en bleef stil zitten, met een uitdrukking van wijs weten in zijn kop.
Nog even keek het viooltje naar haar nieuwen vriend. Ze wilde weten of hij al sliep; maar ze kon zijn oogen niet zien. Wel zag ze hem zitten, onbeweeglijk stil, geheimzinnig rustig, aldoor in dezelfde houding. Toen deed ze haar oogen dicht, en viel in slaap.
Zacht streelde de wind over haar heen en orgelde door de dennen. Ze sliep door, droomende van de Vrouw, en van den kikker, en van het geluk, niet meer alleen te zijn.
En de wind zong zijn zangen in de donkere kruinen.
En de kruinen zongen het licht tegen, dat hen 't eerst zag. Ze zongen hun lied van vrede en rust, hun lied van melancholie voor den eenzame, hun lied van geluk, voor hem die niet eenzaam is, voor hem, die draagt het lichtende geluk in zich, overal.
Toen het viooltje wakker werd, en haar vriendje nog bij zich vond, en het dennelied hoorde, hief ze haar teer-blauw kopje vol gedachten naar de dennen, en zag op in heerlijke dankbaarheid, waar de nieuwe dag kwam tusschen hun kruinen. Ze durfde niet het eerst te spreken, en wachtte tot de kikker iets zeggen zou. Hij zat nog altijd in dezelfde houding van rust; en met stille bewondering keek het bloempje naar zijn mooie, zachte, gemarmerde borst.
Eindelijk vroeg ze met een heel bedeesd stemmetje:
--Ben je wakker?
--Al lang! zei de kikker bedaard.
--Waarom zeg je dan niets?... Goeden morgen!
--Ik zat te denken waar ik mijn ontbijt zal gaan nemen.
--Wat is dat?
--Waar ik zal gaan eten!
--Wat is eten?
--Dat moet je doen om te blijven leven.
--Ik doe het toch nooit!...
--Jawel, dat is te zeggen: van jou kan men het niet zien! Ik eet wormpjes en vliegen en muggen; maar jij eet vocht uit de aarde, met je wortels die er in vastzitten!
Het viooltje dacht na. Ze had daar nog niet op gelet. Ze had maar gedroomd boven de aarde uit, er niet aan denkende, dat ze er in vastzat met haar wortels, en dat haar leven samenhing met het voedsel dat de donkere, zwijgende aarde haar verstrekte. Ze had met haar blauwe gedachten geleefd boven de aarde, gezocht tot het licht, en begreep nu opeens, dat de aarde had gezorgd dat ze dit doen kon. Wat was dat wonderlijk! Waarom zocht je boven de aarde, als je van de aarde leefde? Waarom?
--Waarom leef je eigenlijk? vroeg ze den kikker, als slotsom van haar overdenken.
--Wat heb ik je gezegd? waarschuwde deze, zijn sfinxen-houding bewarende.
--O, ja, neem me niet kwalijk! Maar weet je: ik moet altijd denken aan 't geen ik niet begrijp.
--Dat is verkeerd. Ik denk alleen aan wat ik weet; dat is veel eenvoudiger. Maar nu ga ik eerst eten zoeken. Aan 't eind van dit pad is een weiland; daar zal ik wel wormpjes vinden!
--Je komt toch weer terug?
--Jawel ... als je me tenminste belooft, niet meer te denken aan dingen die je niet begrijpt. Dat brengt me uit mijn humeur.
--Dat kan ik niet beloven! Ik kan er toch niets aan doen, als ik aan iets denk?
--Praat er dan niet over.
--Ik zal mijn best doen, heusch! beloofde 't viooltje: Ga nu maar eten en kom gauw terug.
De kikker rekte zijne lenige ledematen wat uit. Hij was stram van 't stil zitten. Toen liep hij rekkende tusschen 't korte gras door, tot aan den rand van 't zandpad, en sprong heen.
Het viooltje zag hem na zoolang ze kon. Terwijl hij zich omkeerde om heen te gaan, had ze zijn donkere slapen gezien, met de goud-en-zwarte oogen er in, die ze heel mooi vond. Ook het glanzend gladde lichaam van rust, vond ze mooi om te zien; en de ineenvloeiende en uit elkaar gaande marmerplekken op zijn vel, leken haar geheimzinnige teekens.
Ze was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 46
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.