de spil bevestigd, wordt rondgedraaid. Het meel dat aldus verkregen wordt, is met zemelen vermengd en tamelijk grof. In het geheele kamp, uit zeven of acht tenten bestaande, was geen andere molen te vinden dan die mijner gastvrouw; telkens kwam dan ook eene of andere buurvrouw om haar meel te malen, of den molen voor eenige oogenblikken te leenen.
Echter vermoed ik dat niet enkel de molen onze buren en buurvrouwen zoo telkens naar de tent lokte. Mijne tegenwoordigheid in de kibitka was zeker de voornaamste reden van deze drukke bezoeken. Zij wisten dat de kibitka, waar ik tijdelijk mijn intrek genomen had, groote en begeerlijke schatten bevatte: tabak en kruit voor de mannen; zeep, ringen, naalden, enz. voor de vrouwen. Eigenlijk golden de bezoeken dan ook niet zoozeer mijne gastvrouw en haar molen, maar veeleer mij zelf: het einde was dat het grootste gedeelte van mijn kleinen schat allengs in geschenken verloren ging.
De kibitka van mijn gastheer was versleten, maar wij hadden het er warm: het vuur op de stookplaats werd geen oogenblik uitgedoofd. De rook, die de gansche tent vervult, is echter voor iemand, die daaraan niet gewoon is, eene onuitstaanbare kwelling. De Kirghisen branden kameelenmest of struiken van de steppe, die zoo rauw, nauwelijks aan stukken gehakt, op den haard worden geworpen, en toch zeergoed branden. De zorg voor het vuur is doorgaans aan de kinderen opgedragen. De Kirghisen gaan met hunne kinderen geheel anders om dan wij: zij beknorren ze bijna nooit, en beschouwen ze eenigermate als volwassenen. Het kleine dartele ding in onze tent kon soms haar vader duchtig de les lezen. Was zij boos of kwaad gehumeurd, dan gaf men haar een koek, of beloofde haar eenig geschenk, om haar weer tevreden te stellen.
Op zekeren dag besteeg mijn Kirghise zijn kameel en toog op weg naar het fort, waar hij, volgens zijn zeggen, boter ging verkoopen. "Hij gaat geen boter verkoopen, verzekerde mij zijne echtgenoote; hij gaat zijne andere vrouw bezoeken, die te Kazale woont, en die de moeder is van den zoon, dien gij hier eens ontmoet hebt. Van de twee meisje is het eene, dat, zooals gij zegt, op mij gelijkt, een kind van mijn eersten echtgenoot; het jongste meisje is uit dit huwelijk. Toen mijn eerste echtgenoot, die de broeder was van mijn tegenwoordigen man, was gestorven, heeft deze mij tot zich genomen, met mijne dochters en al wat ik had; want ik was zeer rijk. Ik bezat driehonderd schapen, zes kameelen, een aantal paarden en vele wel voorziene koffers. Hij had niets; ik heb alles aangebracht, zelfs deze tent, die toen nieuw was en nu versleten is. Eene mijner dochters is gehuwd te Bokhara, eene andere te Khiwa; ik heb bij mijn eersten man zes dochters gehad. Ongelukkig werd mij nimmer een zoon geboren. Wie zou een zoon met een dochter kunnen vergelijken? Wat beteekent een meisje?" en dit zeggende spuwde zij met diepe verachting op den grond.
Zij voegde er bij, dat haar oudste dochter, dertien jaar oud, op het punt van trouwen stond. De losprijs was sedert lang betaald; zelfs was de bruidegom reeds verschenen om zijne bruid af te halen, voor wie hij, als huwelijksgift, een zeker aantal schapen en paarden had medegebracht; maar de vader van het jonge meisje had bovendien een kameel ge?ischt, en de jonkman was weder vertrokken, om dien kameel te gaan halen. "Wij zullen onze dochter op een fraaien kameel zetten, zeide de moeder; wij zullen haar mooi aankleeden, en met een sierlijk gewaad bedekken; ik zal zelf ook op een fraaien kameel gaan zitten, en mijn kind naar hare nieuwe woning geleiden."
De bruid was bij dit gesprek tegenwoordig. Zij was verstrooid van gedachten, en luisterde ternauwernood naar hetgeen gezegd werd, als ging het haar niet aan; achteloos vlocht zij koorden van kemelshaar om de tent mede vast te binden. Het jongste meisje, negen jaar oud, was verloofd aan een Kirghise van veertig jaar, die haar voor vier-en-zestig schapen en twee paarden gekocht had, en haar, na verloop van drie of vier jaren, tot zich zou nemen.
III.
Wij vervolgen onzen weg langs den oever der rivier. De breede stroom is bezaaid met eilanden en omzoomd met dichte rietbosschen; ter wederzijde van de steile oevers strekken zich de eindelooze steppen uit, waarop niets, zelfs geen doornstruik, groeit. Dikwijls brokkelen de hooge oevers af, en storten in; ook verandert de rivier telkens hare bedding; hare troebele wateren vlieten met snellen stroom. De Amoe-Darja vertoont, naar men mij zeide, geheel hetzelfde karakter, dat trouwens met de gansche gesteldheid der streek samenhangt; slechts zijn hare oevers beter bebouwd.
Nabij het fort Perowski bereiken de biezen eene zoo aanzienlijke hoogte, dat een kameel en een ruiter te paard daarin geheel verdwijnen. In deze reusachtige rietbosschen leven een aantal tijgers, die, naar men zegt, zeergroot en sterk zijn, en waarop zelden jacht
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.