dan hen alleen gelden. Ik gaf daar geen acht op, nam mijn geweer, en zette mij neder tusschen de twee cascarilleros. Het vlot werd nu van den wal gestooten, en naar het midden van de rivier gestuurd, waar de stroom het aangreep en met snelheid begon mede te voeren, toen de stuurman, met vaste hand en grooten takt, zijn stok nu eens als riem dan weder als roer gebruikende, het buiten den stroom bracht, en naar den linkeroever stuurde, waar wij aan land kwamen, ongeveer een boogschot beneden de plaats der afvaart. Een luide juichkreet van onze makkers, die op den anderen oever waren achtergebleven, begroette dezen gelukkigen uitslag.
De proef had bewezen dat ons vlot eene bemanning van acht personen zou kunnen dragen, wanneer zij er althans niet tegen opzagen, een weinigje in het water te zitten. Toen ik aan wal was gestapt, en het vlot weder naar de overzijde was teruggekeerd, verzocht Eusebio, de aanvoerder der cascarilleros, aan den kolonel, die klaar stond te vertrekken, dat hij nog eenige anderen zou aanwijzen, die met hem de reis zouden doen. Maar onze dappere vriend scheen daartoe niet gezind: althans Pepe Garcia en Aragon, die zich gereed maakten hem te volgen en reeds met hun eenen voet op het vlot stonden, traden terug en moesten hunne beurt afwachten.
De kolonel ging juist op dezelfde plek zitten, waar ik gezeten had; evenals ik had gedaan, zette ook hij zijn geweer tusschen zijne beenen, en knikte mij vriendelijk toe, waarop ik met een vroolijken uitroep antwoordde. Een der cascarilleros had nevens hem plaats genomen, en hield hem stevig vast; terwijl de stuurman, achter hem staande, met den stok tegen den oever duwde. Het vlot stak van wal, aarzelde eenige seconden, en dreef toen af naar het midden. Ongeveer op een derde der breedte van de rivier gekomen, en terwijl de sterke stroom zijne werking reeds deed gevoelen, stak Eusebio, hetzij bij vergissing of uit onhandigheid, den stok, waarmede hij op dat oogenblik stuurde, onder de balken van het vlot. Terwijl hij den stok terugtrok, kwam het vlot juist midden in den stroom. Door de geweldige beweging brak de stok, waarop de majordomo juist uit al zijne macht drukte, met zooveel kracht door midden, dat hij achterover tuimelde en tegen den kolonel aanviel, die voorover nederstortte....
Een luide angstkreet ontsnapte aan mijn mond, maar werd verdoofd door het geschreeuw onzer makkers op den anderen oever. Het vlot, door den stroom aangegrepen, die het als een stroohalm medevoerde, dreef met duizelingwekkende snelheid de rivier af. Waar ging het brooze vaartuig heen, en wat zou het op zijn weg ontmoeten? Ik huiverde bij de gedachte. Gedurende eene halve minuut staarden wij het ontzettend schouwspel aan: toen verdwenen de ongelukkigen achter eene kromming van den oever.
Ik bleef als vastgenageld staan, onbekwaam een stap te doen of eenige beweging te maken, terwijl mijn hoofd duizelde, en ik werktuigelijk naar de plek bleef staren, waar het vlot verdwenen was. Hoelang ik daar zoo stond, weet ik niet; eerst langzamerhand kwam ik weer tot mijzelven; ik begon mij rekenschap te geven van het gebeurde, en van den toestand, waarin wij ons bevonden.
Tenzij er een wonder gebeurde, waarop ik niet mocht rekenen, waren onze ongelukkige makkers reddeloos verloren. Maar geen lange foltering stond hun te wachten. De rivier zou hen in haar schoot opnemen, en zich weder boven hen sluiten--en daarmede zou het uit zijn. Maar wat moest ik zelf doen, hier alleen op den oever achtergebleven, in de onmogelijkheid om mij bij onze lieden te voegen: zonder levensmiddelen, zonder kruit of lood om met mijn geweer in mijne eerste behoeften te kunnen voorzien; bijna met de zekerheid, in de handen der Chunchos te vallen, die, nu ik alleen was, mij ongetwijfeld zouden aanvallen en berooven, misschien wel vermoorden..... Een oogenblik benijdde ik onzen vrienden den kalmen zachten dood, dien zij stellig reeds op den bodem der rivier moesten hebben gevonden.
Doch weldra gevoelde ik, dat ik mij niet aan werkelooze wanhoop mocht overgeven, maar in de eerste plaats mij nauwkeurig rekenschap moest geven van de werkelijkheid, om na te gaan welke middelen tot redding mij die nog bood. Ik begon dus met de plek op te nemen, waar ik mij bevond. De lage oever was geheel van plantengroei ontbloot, en zoo volkomen met steenen bedekt, dat het zand bijna niet zichtbaar was. Op weinige schreden afstands van den oever liepen twee rijen boomen, die van het woud uitgingen, en eene tamelijk groote tusschenruimte open lieten, waar in het midden een doode, van zijn schors beroofde boom stond. Het geheel maakte, althans op mij, een treurigen indruk. Aan de overzijde kon ik ons volk zien, met elkander in druk gesprek gewikkeld, en telkens hunne oogen naar mij wendende. Tot tweemaal toe was Pepe Garcia naar den oever voortgetreden, en had luid geroepen, om mijne
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.