en de cascarilleros, doch alleen met een handdruk: de omhelzing scheen uitsluitend voor ons, als de voornaamsten, bestemd.
Na de eerste kennismaking kwam het tot nadere verklaring. Pepe Garcia begon het gesprek in eene vreemde taal, waarin hij, tot mijne groote verbazing, spaansch en quechua (de volkstaal van Peru) mengde. Aragon, die niet werkeloos wilde blijven, sprak nu en dan eenige volzinnen in datzelfde wonderlijke mengelmoes, dat ook de eerste tolk gebruikte. Uit dit verschil van taal bij de onderscheidene sprekers leidde ik af, dat onze tolken in geenen deele vertrouwd waren met het dialect der Chunchos, zooals zij herhaaldelijk hadden verzekerd. Onze bezoekers schenen echter de brabbeltaal van onze tolken te verstaan, althans te begrijpen wat zij zeggen wilden.
De drie wilden behoorden tot den stam der Siriniris, die de streek tusschen de valleien van Ocongate en Ollachea bewoont, en wier gebied zich oostwaarts tot den 12�� uitstrekt. Zij leefden in vrede en vriendschap met hunne buren ter linkerzijde, de Huatchipayris in de dalen van Paucartampu, en met hunne buren ter rechterzijde, de Pukiris, die de zeven valleien van Caravaya bewonen. Aan het schieten met onze geweren hadden zij bemerkt dat zich blanken in de vallei bevonden. Nieuwsgierig om te weten, hoe groot hun aantal mocht zijn, waren zij naderbij gekomen, en hadden ons bespied en ons sedert eenige dagen gevolgd, zonder dat wij daarvan iets gemerkt hadden. Hunne begeerte om sirutas en bambas--messen en bijlen--machtig te worden was zeer groot; maar de vrees voor onze geweren, die, naar zij meenden, van zelf iemand konden dooden, was nog grooter, en had hen tot dusver op een afstand gehouden. Eindelijk echter waren zij zoozeer aan ons gewoon geraakt, dat hunne ongerustheid was geweken; overtuigd, dat wij geene vijandelijke bedoelingen koesterden, hadden zij eindelijk het besluit genomen ons aan te spreken. Zij voegden daarbij dat zij sedert veertien dagen zich in de vallei met jagen en visschen bezig hielden. Het dorp waar hun stam woonde, lag twee mijlen oostwaarts van ons kamp: al de lieden van hun stam waren evenwel op dit oogenblik verspreid in de bosschen langs de oevers van den Cconi. Daar zij niet wisten hoe wij hen ontvangen zouden, waren onze drie bezoekers voorloopig alleen gekomen, hunne vrouwen en eenigen van hunne vrienden, niet verre van daar, in het riet verscholen achterlatende.
Om deze lieden gunstig voor ons te stemmen en het vertrouwen van hun stam te winnen, gaf ik hun engelsche messen met beenen heften, ter waarde van acht stuivers, die zij met allerlei bokkesprongen, ten teeken hunner vreugde, aannamen. Daarop stak een hunner zijn vingers in den mond, en liet een doordringend schel gefluit hooren: dit was blijkbaar een afgesproken teeken, want aanstonds begonnen de biezen op eenigen afstand te schudden en te ruischen, alsof een troep wilde dieren zich daar een weg baande; en weldra kwamen negen mannen te voorschijn, die, na een poos rondgesprongen te hebben, ook naar ons toekwamen en ons evenzoo in hunne armen drukten. Achter de mannen zag ik zeven vrouwen en drie leelijke honden: maar in plaats van ook naar ons toe te komen, bleven zij aan den rand van het rietbosch.
De nieuw aangekomenen, die geen messen gekregen hadden, hielden nu ook hunne hand op, telkens het woord siruta herhalende. Om aan al dat gebedel een eind te maken, stond ik op het punt aan ieder het zoo vurig begeerde voorwerp te geven, toen Pepe Garcia mij herinnerde dat wij nog een langen weg hadden af te leggen, waarop wij nog vele Chunchos zouden ontmoeten, en dat het daarom raadzaam was, wat zuinig om te gaan met onze messen, de eenige munt, die bij deze wilde stammen bekend en gangbaar is. Ik moest de juistheid dezer opmerking toegeven, en trok mijne hand terug, die ik reeds in het pak gestoken had. De Chunchos, mijne aarzeling ziende, begonnen nu nog luider te roepen en nog dringender te smeeken. Ziende dat ik voor al hun aandrang doof bleef, liepen twee hunner haastig naar de biezen terug, en keerden weder met bogen en pijlen, prachtig gekleurde vogelvellen, halskettingen van pitten en zaadkorrels, kronen van veelkleurige vederen, en zelfs gevlochten weitassen, die zij mij aanboden in ruil voor de messen. Mijne begeerte naar deze zeldzame en deels zeer fraaie zaken behield de overhand op den wijzen raad van Pepe Garcia, en de koop was in een oogenblik gesloten. Bij wijze van geschenk voor de vrouwen, gaf ik hun nog een dozijn belletjes, een spiegel van vijf stuivers en eenige koperen ringen, waarmede zij buitengemeen in hun schik waren. Om mij wederkeerig een genoegen te doen, kwamen de vrouwen aandragen met eenige maniocwortelen, eenige groene bananen, en eenige andere vruchten, die zij aan de mannen ter hand stelden, van wie wij ze weder ontvingen.
Inmiddels waren een paar uren verloopen; de zon stond hoog aan de hemel: onze Bolivianen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.