Tocht naar de dalen van den kinaboom (Peru)

Paul Marcoy

Tocht naar de dalen van den kinaboom (Peru), by

Paul Marcoy This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org
Title: Tocht naar de dalen van den kinaboom (Peru) De Aarde en haar Volken, 1873
Author: Paul Marcoy
Release Date: April 6, 2006 [EBook #18128]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK TOCHT NAAR DE DALEN VAN DEN ***

Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/

TOCHT NAAR DE DALEN VAN DEN KINABOOM (PERU).

Wij hebben in den vorigen jaargang, den franschen reiziger Paul Marcoy verlaten, terwijl hij midden in de bosschen, nabij den berg Basiri, de terugkomst der naar het dichte woud getogen cascarilleros afwachtte, en inmiddels zijne aanteekeningen omtrent den kinaboom verzamelde. Vergezellen wij hem thans ook nog op het laatste gedeelte van zijn tocht.

I.
Nadat eerst de kolonel en Pepe Garcia, en kort daarop ook de boliviaansche cascarilleros waren teruggekeerd, verlieten wij onzen heuvel, en voegden ons weder bij de andere afdeeling van ons reisgezelschap, die haar weg langs de rivier had vervolgd. Wij trokken nu dien dag en den volgenden langs de oevers van den Cconi voort, steeds het woud op eenigen afstand ter rechterzijde houdende, en verder omgeven door een landschap, dat weinig afwisseling aanbood. Tegen den avond van den tweeden dag bereikten wij eene opene vlakte, tamelijk vrij van kreupelhout on aan de zijde der rivier door dichte rietbosschen omzoomd. Wij besloten hier den nacht door te brengen. Tot onze verbazing ontdekten wij, naderbij komende, eenige hutten van Indianen. Die armelijke woningen, zonder dak, deur of venster, waren uit biezen en riet gevlochten, en rustten op twee palmhouten staken, die in den grond waren bevestigd: men kon zich bezwaarlijk eenvoudiger verblijven denken. Tusschen deze staken waren eenige draden of touwen van boomschors gespannen, waaraan pijlen hingen; op den grond lag eene ruw bewerkte aarden pan, een stuk zwarte was, bananenschillen en vederen van vogels. In den omtrek dezer hutten, die zoo pas door de eigenaars verlaten schenen, droeg de platgetreden grond de zeer duidelijke sporen van menschen niet alleen, maar ook van jaguars en andere dieren.
Na een nauwkeurig onderzoek der hutten, overlegden wij te zamen of het raadzaam was hier den nacht door te brengen, dan wel eene andere, meer veilige plaats voor ons bivouac op te zoeken. Pepe Garcia en Aragon waren van meening, dat wij gerust konden blijven; zij verzekerden ons dat wij ons aan geen gevaar hoegenaamd blootstelden, mits wij slechts de woningen en wat daarin was ontzagen. Hun voorstel werd aangenomen, en wij lieten dadelijk met de toebereidselen voor ons nachtverblijf aanvangen. Wij sloegen onze hutten op eenige schreden afstands van die der Siriniris op, en namen de vereischte maatregelen, om het vuur ook gedurende den nacht brandende te houden. Bovendien moest een onzer lieden, bij beurten, de wacht betrekken.
De nacht ging ongestoord voorbij; bij het aanbreken van den dag werden wij plotseling gewekt door luide en doordringende kreten, zooals ik nog nimmer gehoord had. Dit geschreeuw kwam van den kant der rivier, waarvan wij door een breeden zoom van riet waren gescheiden. Alerta! los Chunchos! riep de schildwacht, zich haastig naar de hutten terugtrekkende. Die weinige woorden deden eene bijna tooverachtige uitwerking: al onze dragers sprongen in een oogenblik overeind. De tolken, die steeds beweerden aan den omgang met Indianen gewoon te zijn, waren toch blijkbaar niet op hun gemak; en zelfs op het gelaat van den kolonel teekende zich een trek, die maar noode zijne innerlijke onrust verborg. Wij hadden nauwelijks den tijd, onze kleederen aan te doen en onze wapenen te grijpen, toen wij plotseling uit de hooge biezen drie donkerkleurige, naakte mannen met lang zwarte haren te voorschijn zagen komen. Toen zij ons gewaar worden begonnen zij nog luider te schreeuwen, maakten allerlei bewegingen met hunne armen en beenen, en kwamen al dansende en springende naar ons toe. Waarschijnlijk maakten zij uit de geweren, die de kolonel, de beide tolken en ik in handen hadden, op, dat wij de aanvoerders der bende waren: althans zij kwamen plotseling op ons af, en drukten ons, met groote onstuimigheid en onder het uitstooten van allerlei wonderlijke geluiden, in hunne armen. Ik moet bekennen dat deze onverwachte en wat al te hartelijke liefkozingen ons tamelijk koel lieten, en ons zelfs verre van aangenaam waren. Trouwens het geheele voorkomen dezer bezoekers was niet geschikt om onze bijzondere sympathie voor hen op te wekken. Van het hoofd tot de voeten met rocou en genipa besmeerd, hadden zij zoo pas de rivier overgezwommen: hunne omhelzingen lieten op onze kleederen zwarte en roode vlekken na. Terwijl wij ons weder zoogoed mogelijk afdroogden, begroetten de Indianen nu ook de dragers
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 28
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.