Stanleys tocht ter opsporing van Livingstone | Page 4

Henry M. Stanley
moest ik Livingstone opzoeken, hem vinden zoo hij nog in leven was, of anders mij de bewijzen verschaffen dat hij was overleden. Dit was mijn plicht, en dus ook mijn vaste wil.
Ik wist volstrekt niet, wat er al zoo voor eene expeditie naar het binnenland van Afrika noodig was; en den ganschen nacht tobde ik over vragen als deze:--Hoeveel geld moet ik medenemen?--Hoeveel dragers?--Hoeveel soldaten? (Daarmede bedoelde ik de vrije negers, van Zanzibar geboortig, of de vrijgelaten slaven, die de reizigers vergezellen, en zich zelf Askari noemen, een hindoesch woord dat soldaat beteekent).--Hoeveel katoen, glaswerk, koperdraad en andere snuisterijen?--Welke soorten van stoffen?--En op al die vragen zocht ik te vergeefs een antwoord. Ik bedekte gansche vellen papier met eindelooze reeksen van cijfers, om uit te rekenen hoeveel het onderhoud van honderd man mij per jaar wel kosten zou: en ik kwam tot geen resultaat. Ik bestudeerde Burton, Speke en Grant: ik vond heel veel geographische, ethnographische en andere geleerdheid, maar geen enkel woord omtrent de inrichting eener karavaan. De europeanen, die ik daarover sprak, waren op dat punt al even wijs als ik; het was ook trouwens hun zaak niet.
Eindelijk wendde ik mij tot een Arabier, een vermogend en deftig man, die juist uit het binnenland was teruggekeerd, en die de eerste kooplui der stad in zijn huis ontving. Van hem vernam ik, dat voor het onderhoud van honderd manschappen, tien doti of veertig ellen katoen per dag voldoende waren; mijne reis op twee jaren rekenende, had ik dus vijftigduizend el katoenen stof noodig, die ik nu verder moest uitzoeken.--Dan, het glaswerk, of liever de glazen koralen, die in vele streken de eenige munt zijn. Het lastige hierbij was, dat de smaak bij de verschillende stammen zeer uiteenloopt: de eene wil witte kralen, een andere bruine of groene; in Oenyamoe?zi bij voorbeeld, zijn de roode kralen zeer in trek, met uitsluiting van alle anderen; in Oegogo daarentegen verlangt men alleen de zwarte, die nergens anders gangbaar zijn. Burton moest eenige duizende kralensnoeren weggooien, die niemand hebben wilde.
Ik moest dus, hoe ongaarne ook, aan dit punt al mijne aandacht wijden, en zooveel mogelijk trachten te berekenen, hoeveel tijd ik in elke landstreek waarschijnlijk zou doorbrengen. Dat was een vermoeiende arbeid. Telkens en telkens herhaalde ik bij mij zelf de namen van dingen en maten en gewichten: barbaarsche namen, die ik maar niet kon onthouden, en die mijn geduld op eene zware proef stelden. Eindelijk, na allerlei berekeningen, kwam ik tot het besluit, dat vijf-en-twintigduizend snoeren voldoende zouden zijn, en dat ik mij tot elf verschillende soorten kon bepalen.
Maar ik was nog niet klaar: na de glaskoralen, het koperdraad. In de landstreek, die ik ging doortrekken, vervangen de glaskoralen het kopergeld; de katoenen stoffen, het zilvergeld; en aan gene zijde van het meer Tanganjika, bekleedt het koperdraad de plaats van gouden munt. Met groote moeite, kwam ik eindelijk tot de wetenschap, dat draden van ongeveer de dikte onzer telegraafdraden, de meest gezochte waren, en dat ik aan driehonderd-vijftig pond koperdraad meer dan genoeg zou hebben.
Toen deze inkoopen volbracht waren, kon ik niet nalaten met zekere zelfvoldoening een blik te werpen op mijne balen, netjes in de ruime magazijnen van het consulaat gerangschikt. Toch was mijne taak nog op verre na niet afgeloopen: nog ontbraken er mondbehoeften, keukengereedschap, zakken, tenten, tuigen voor de ezels, teer, zeildoek, naalden, gereedschappen, wapenen, ammunitie, geneesmiddelen, dekens: in een woord, honderde artikelen die nog allen gekocht moesten worden. En dan--het loven en bieden met die doortrapte, schraapzuchtige kooplui! Voor de ezels, waarvan ik er twee-en-twintig noodig had, vroeg men mij honderd tot honderd-vijf-en-twintig gulden het stuk; ik kreeg ze eindelijk voor tusschen de veertig en vijftig gulden; maar wat had ik daarvoor niet moeten redeneeren en pleiten, als gold het eene halszaak! Ik kon geen kaart spelden koopen, zonder dat er over den prijs getwist werd, hetgeen natuurlijk eindeloos veel tijd kostte en mij soms buiten mij zelven bracht.
Toen ik de ezels gekocht had, ontdekte ik dat er in de gansche stad geen pakzadel te krijgen was. Er schoot niet anders over, dan ze zelf te maken. Farquhar en ik togen aan het werk, en slaagden er in de noodige pakzakels te vervaardigen van touwen, zeildoek en katoen; wij volgden daarbij hetzelfde model, waarvan het engelsche leger bij den veldtocht in Abessini? had gebruik gemaakt.
Omstreeks dezen tijd kwam John William Shaw, te Londen geboren, en derde stuurman op een amerikaansch koopvaardijschip, mij zijne diensten aanbieden. Hoewel zijn vertrek van zijn schip een weinig verdacht was, vond ik daarin toch geen reden om hem af te wijzen. Hij was vlug en behendig, kon goed met de naald en schaar omgaan, had verstand van varen, was werkzaam en voorkomend; ik nam hem dus in mijne dienst, tegen een loon van zevenhonderd gulden per jaar. Mijn andere bediende, Farquhar, was een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 32
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.