te
Msoehoea aankwamen, moesten wij daar uitrusten, om menschen en beesten weder
eenigszins op hun verhaal te laten komen. Het opperhoofd van het dorp gaf mij een zijner
vetste schapen en vijf maten sorgho ten geschenke, wat mij zeer gelegen kwam. Van
mijne zijde schonk ik hem acht ellen katoen, en liet hem mijne wapenen, en vooral mijne
revolvers zien, die in de hoogste mate zijne bewondering opwekten.
Voorbij Msoehoea werd de weg aanmerkelijk beter, zoodat wij onze reis door eene
schilderachtig schoone, heuvelachtige landstreek, zonder bezwaar konden vervolgen, en
den 17den April te Moehalleh aankwamen, waar ik Selim-ben-Râshid aantrof, die met
driehonderd olifantstanden uit het binnenland kwam. Hij schonk mij eene hoeveelheid
rijst, en gaf mij ook, wat nog meer waard was, eenige berichten aangaande Livingstone.
De brave Arabier had hem te Oedsjidsji achtergelaten, waar hij, gedurende veertien dagen,
in eene hut naast die van Livingstone had gewoond. "Hij is zeer ziek geweest, zeide
Selim, en ziet er uit als een grijsaard: zijn gelaat is vervallen en zijn baard bijna wit."
Den volgenden morgen gingen wij verder de vallei in, en trokken langs de muren van
Simbamoeënni, de hoofdstad van Oesegoehha. De aanblik dezer stad, aan den voet der
bergen van Oeroegoeroe, in eene prachtige, door twee rivieren besproeide vallei gelegen,
trof mij. Zij telt ongeveer vijfduizend inwoners; de huizen zijn naar afrikaansche wijze,
maar in den besten stijl gebouwd; de stad is volgens het arabisch-perzische stelsel
versterkt. Aan iederen hoek van de steenen omwalling verhief zich een massief steenen
toren; de muur had vier poorten, naar de vier windstreken gericht, die met zware houten
deuren gesloten werden. Het koninklijk paleis was een langwerpig gebouw met eene
veranda en een steil oploopend dak, dat ver buiten den muur uitstak. Dit paleis werd
bewoond door eene sultane, dochter van zekere Kisabengo, een handigen schurk, die bij
zijn leven de schrik van zes gewesten was geweest. Van lage afkomst, maar met eene
buitengewone lichaamskracht begaafd, vlug ter taal, sluw en handig, had Kisabengo zich
een grooten invloed weten te verwerven op de weggeloopen slaven, die hem als hun
hoofd erkenden. Door de justitie achtervolgd, was hij naar 't binnenland gevlucht, en had
daar op groote schaal zijne roof- en plundertochten voortgezet: met dat gevolg dat hij
eindelijk de Voeakami gedwongen had, hem eene uitgestrekte landstreek in hunne
prachtige vallei af te staan. Op de fraaiste plek dier streek had hij zijne hoofdstad
gebouwd, waaraan hij den naam gaf van Simbamoeënni, dat wil zeggen Leeuwenstad.
Tegen het einde van zijn leven, had de oude bandiet zijn naam van Kisabengo voor dien
zijner stad verruild; en bij zijn sterven had hij gewild dat zijne dochter, die hem in de
regeering opvolgde, dienzelfden koninklijken naam zou voeren.
Vier mijlen van Simbamoeënni, aan den oever der rivier, sloegen wij ons kamp op. Wij
waren midden in den regentijd; en zeer spoedig werd ik gewaar, dat mijn verblijf in de
moerassen van Arkansas mij nog niet had gehard tegen de beproevingen van de
afrikaansche masika. Ik kreeg de koorts; maar het gelukte mij, die spoedig, althans voor
een tijd, te verdrijven. Intusschen was het onmogelijk den volgenden dag te vertrekken,
zooals ik mij had voorgenomen. De Oengerengeri, in het droge jaargetijde een
onbeteekenend rivierke, wordt in den regentijd een geweldige stroom, die het water van
de naburige bergen ontvangt, en met geen mogelijkheid te doorwaden is. Bovendien
regende het aanhoudend: een dier vervelende regens, die u dwingen in huis te blijven en u
uit uw humeur maken; geen stortbuien, maar een voortdurend bad van lauw water, met
vochtigen nevel doormengd.
De plek waar wij ons kamp hadden opgeslagen, mocht inderdaad een kweekplaats voor
de pest worden genoemd; de onreinheden, daar door vele opvolgende geslachten van
dragers achtergelaten, hadden gansche zwermen van kruipende en wriemelende
ongedierten gekweekt: de grond, de boomen, de struiken, de lucht wemelden er van. Het
was hier niet uit te houden, en met vreugde maakten wij van den eersten helderen dag
gebruik, om onze bagage naar de overzijde der rivier te vervoeren. Dit ging niet
gemakkelijk, want wij moesten ons behelpen met eene brug, die voor ieder ander dan
negers of akrobaten van beroep onbegaanbaar was. Zulk eene afrikaansche brug is niet
anders dan een boom, die van den eenen oever tot den anderen reikt; ge begint nu met
van den oever op een der takken te springen, die zeer dikwijls half onder water ligt; dan
scharrelt ge voort tot aan het andere einde, en moet dan weer een sprong wagen om den
vasten grond te bereiken. Met een vracht van zeventig pond op den rug, is dat geene
lichte zaak. Somwijlen heeft men de voorzorg gebruikt, van eene liane, naast de
zoogenaamde brug, bij wijze van leuning, over de rivier te spannen: maar deze weelde is
verre van algemeen. De overtocht duurde vijf uur,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.