een gewone, op manshoogte afgeschoren heg scheidde het park van den weg en het hek was enkel met een klink gesloten. Moeder en zoon ondervonden dus niet de minste verhindering op hun tocht naar 't kasteel.
Weldra stonden zij aan den voet van het bordes, waar Grauwbaard een luchtje schepte. Het was vroeg in den ochtend. De oude fee was nog niet bij de hand. Zij hield er van 's morgens haar gemak te nemen, een zwakje, dat de goede dame zich te eerder veroorloofde, daar niemand er immers schade door had.
Zoo gauw vernam zij echter niet, dat er iemand was om haar te spreken, of zij stond schielijk op en was in een oogwenk klaar, om de smeekbede der bedroefde moeder aan te hooren.
"Och mevrouw," sprak deze, haast zonder zich den tijd te gunnen haar te begroeten, "och mevrouw, red ons, erbarm u over ons en neem de vreeselijke gave toch terug, die ge mijn kind gisteren geschonken hebt."
"Ik zie 't al," zei de fee, met een zijdelingschen blik op Deugniets ontredderd voorkomen, "hier hebben we een kleinen jongen, die zich niet heeft willen laten opknappen. Nu, hij heeft zijn straf al beet. Des te erger voor hem. Wat ik gezegd heb, blijft gezegd."
"Och," hernam Deugniets moeder, "och mevrouw, is er dan geen enkel middel om hem van dezen ban te ontheffen?"
"Er is er wel een, maar dat is hard. Iemand zal zich voor hem moeten opofferen, door gewillig en uit eigen beweging, de straf, voor wat hij misdreven heeft, op zich te nemen."
"O, is 't anders niet? Dàt is een kleinigheid. Ik ben er dadelijk toe bereid, mevrouw. Wat moet er met mij gebeuren, opdat hij gewasschen zal kunnen worden en weer een lief, schoon gezichtje zal kunnen krijgen?"
"Om zijn gezichtje weer schoon en lief te maken, heb ik uw mooie gelaatskleur noodig."
"Neem mijn gelaatskleur, mevrouw, neem haar gerust! Wat zal ik met schoonheid doen, als mijn dierbaar kind altijd vuil en onooglijk zal moeten blijven!"
Nog had zij niet uitgesproken, toen Grauwbaard naar voren kwam. In de eene hand hield hij een schaal van bergkristal en in de andere een Levantijnsche spons, die zoo zacht was als het fijnste batist.
Met één handbeweging had de fee Deugniet gereinigd. Glimlachend keek hij nu in den spiegel, dien Grauwbaard hem voorhield. Hij vond 't zoo prettig er weer frisch en blozend uit te zien.
Doch de lach bestierf hem op de lippen, toen hij zijn moeder wilde aanzien, om haar op zijn beurt toe te lachen.
Haar schoone koonen waren eensklaps verwelkt en haar eertijds zoo blanke, zachte huid was nu taankleurig en gerimpeld, als die van een stokoude vrouw.
Zijzelf scheen er echter geen verdriet van te hebben; integendeel, haar oogen straalden van blijdschap, terwijl zij naar haar kleinen jongen keek, die er nu weer zoo frisch en aardig uitzag.
"Wat hebt ge van 't mijne noodig," zoo vervolgde zij, "opdat zijn mooie krullen gekamd en netjes in orde gebracht zullen kunnen worden?"
"Om zijn krullebol netjes in orde te kunnen brengen, heb ik uw zware haartressen noodig."
"Neem ze mevrouw, o, neem ze gerust. Wat zal ik met een mooi kapsel doen, als mijn lief kind altijd met wanordelijk haar zal moeten blijven rondloopen."
Nu kwam Grauwbaard met een diamanten kam aanzetten, waarmee de fee Deugniets krullen in een oogwenk uit de war had gehaald, 't Kind liet zich helpen, zonder zijn moeder te durven aanzien. Toen hij evenwel klaar was en zich vermande de oogen naar haar op te heffen, kromp zijn hartje ineen. Haar mooie, gitzwarte vlechten waren verdwenen en een paar grijze pieken, die haar wanordelijk om 't hoofd fladderden, hadden hun plaats ingenomen. Maar zij bemerkte 't niet eens.
"Wat kan ik u geven, opdat hij weer mooie kleeren zal kunnen dragen?" vroeg zij.
"Om hem mooie kleeren te kunnen geven, heb ik de uwe noodig."
"O mevrouw, neem ze, neem ze gerust! Wat behoef ik nog fraaie kleeren te hebben, als mijn dierbaar kind er altijd slordig zal moeten blijven uitzien!"
Oogenblikkelijk bracht Grauwbaard de fee een met goud geborduurd, miniatuur heerenrokje van fijn laken, een wit zijden broekje, een fluweelen, met zilver afgezette muts en schoenen, die rijk met edelgesteenten waren versierd. In twee tellen hadden die prachtige kleeren Deugniets verkreukeld en gescheurd huispakje vervangen. Nog nooit was de kleine jongen zoo mooi geweest.
Hij kon een kreet van blijdschap niet weerhouden. Helaas veranderde deze heel spoedig in een kreet van smart, toen hij bemerkte, dat zijn moeder in lompen gehuld was, als een bedelares.
Zij had evenwel voor niets anders oog, dan voor 't rijke kostuum van haar zoon en lachte hem toe, waarbij haar witte tanden, 't eenige overblijfsel van haar vroegere schoonheid, als parels blonken.
"Wat vraagt ge van mij," zoo sprak zij nu tot de fee, "opdat hij voortaan weer soep zal kunnen eten? De dokter heeft verklaard, dat zijn gezondheid er van afhangt."
"Opdat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.