werd voor den dag gehaald. Ook de ouderwetsche, zilveren schotels, die anders veilig in groote kasten opgeborgen waren, zouden bij deze bijzondere gelegenheid dienst moeten doen.
Wat hadden allen 't druk! Het personeel was onvermoeid in de weer en had de handen vol werk. Hier kwam er een met manden vol flesschen uit den kelder; daar zag je een ander met uitgezochte vruchten beladen de dessertkamer binnengaan. In de keuken was 't een heen-en-weer-gevlieg en gedraaf, dat 't hoofd er je van om zou loopen--er was zooveel, waaraan nog gedacht, waarvoor nog gezorgd moest worden. Maar niemand klaagde over deze buitengewone drukte. Fee Goed-Hart was zóó bemind, dat de menschen voor haar door 't vuur zouden zijn gegaan.
"Wat zullen we vandaag met den jongen beginnen?" vroeg Deugniets vader aan zijn vrouw. "Je weet, hoe onhebbelijk hij zich altijd in gezelschap gedraagt. 't Kind zal ons voor de heele stad te schande maken, als hij zich, ook in 't bijzijn der fee, niet verkiest in te binden. Zoo iets wordt dan natuurlijk overal bekend, met dàt gevolg, dat wij ons, als ouders van dien bengel, nergens meer zullen kunnen vertoonen."
"Maak je niet bezorgd," sprak de goede moeder; "laat 't ventje maar eens aan mij over. Om te beginnen zal ik er voor zorgen, dat hij er keurig uitziet, 'k Zal zijn blonde krullen, die hem zoo goed staan, met mijn gouden kam netjes in orde brengen, dan trek ik hem zijn mooie, nieuwe pakje en zijn schoenen met gespen aan, en voorts zal ik hem zóó op 't hart drukken toch vooral lief en gehoorzaam te zijn, dat je je over zijn gedrag heel niet meer ongerust zult behoeven te maken. Je zult zien, dat wij zelfs nog eer met hem zullen inleggen."
Deugniets lieve moeder geloofde zoo graag het goede van haar kind. Ook gunde zij hem zoo echt, straks mee aan te zitten aan den kostelijken disch. Wat haarzelf betrof, zonder 't bijzijn van haar kleinen jongen zou deze feestdag voor haar al 't feestelijke verloren hebben.
Doch toen zij hem riep, omdat het tijd werd met 't opknappen te beginnen, bleek 't, dat hij nergens te vinden was. De stoute jongen had over fee Goed-Hart hooren spreken, en wist nu van angst niet waar hij zich bergen zou. Waarom hij eigenlijk zoo bang voor haar was, zou hij zelf niet hebben kunnen zeggen.
Het kwaad brengt zijn eigen straf met zich mee. Daarom hebben zij, die verkeerd doen, altijd een grooten, door niets anders te verklaren angst voor alles, wat goed is.
Toen Deugniet hoorde, dat hij geroepen werd, veranderde hij weer van schuilplaats; zijn geweten liet hem geen rust, zie je!
Allen waren nu in de weer om hem te zoeken. De tijd drong. Verbeeld je eens, dat de fee kwam, voordat zijn moeder nog met hem klaar was!
Eindelijk werd hij in het kamertje naast de keuken gevonden, dat gebruikt werd om 't een en ander uit de hand te zetten. Maar hoe? Dàt was het 'm juist! De stoute jongen zat met zijn vingers in de vanille-vla, die er stond af te koelen!
De keukenmeid slaakte luide jammerkreten, toen ze haar vla terugzag, die heerlijke vla, waaraan zij zooveel zorg had besteed. Totaal bedorven was ze. Er kon geen sprake van zijn die nog op de tafel te zetten en tijd om nieuwe te maken was er ook niet---och, och, wat een ramp!
Maar hoe ze ook klaagde en jammerde en tegen Deugniet uitvoer, er was niets aan te doen, zij zou zich in 't onvermijdelijke moeten schikken en vla zou vandaag van 't menu geschrapt moeten worden.
Nog was zij niet tot bedaren gekomen, toen er een ongewoon tumult op straat ontstond. Men hoorde paardengetrappel, hoera-geroep. In vliegenden galop kwam fee Goed-Hart aanrijden. Allen spoedden zich naar de voordeur.
Deugniet werd voor 't oogenblik vergeten. Hij wist toen niets beters te doen, dan zich weer zoo gauw mogelijk uit de voeten te maken en holde naar den zolder, waar hij zich achter 't brandhout, dat hier voor den winter opgestapeld lag, verstopte.
Zijn arme moeder vond 't vreeselijk naar, hem op een dag als dezen niet bij zich te hebben, maar 't was nu niet de tijd hierbij stil te staan. Moedig drong zij haar tranen terug en trad zoo opgewekt mogelijk naar voren, om de goede fee, die juist uit haar koets stapte, te verwelkomen.
Onder tallooze eerbetooningen werd zij naar de eetzaal geleid, waar de overige gasten reeds aanwezig waren.
Weldra nam 't gezelschap aan de groote, feestelijk gedekte tafel plaats.
Tegen 't einde van den maaltijd liet fee Goed-Hart haar blik door de zaal gaan.
"Waar is uw kleine jongen?" vroeg zij aan Deugniets moeder, die deze vraag al onder vreezen en beven verwacht had.
"Och mevrouw," gaf zij ten antwoord, "we hebben 't den heelen morgen zoo volhandig gehad, dat er geen tijd is overgeschoten om hem
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.