eens uit, dan
kunnen zij zich heerlijk te goed doen, want het tafeltje verzadigt hen
allemaal.« Toen nu het gezelschap bijeen was, zette hij het midden in
de kamer, en zei »tafeltje dek je.« Maar er kwam geen beweging in het
tafeltje, het bleef zoo leeg als iedere andere tafel, die geen
menschentaal verstaat. Toen begreep de arme gezel dat het tafeltje
verruild was, en hij schaamde zich, dat hij daar voor leugenaar stond;
de gasten lachten hem uit en ongegeten en ongedronken moest men
weêr naar huis. De vader haalde zijn lappen weêr voor den dag en
snijderde verder, en de zoon moest een patroon zoeken.
De tweede zoon was bij een molenaar aangeland, en ging bij hem in de
leer. Toen zijn jaren om waren, zei de baas: »Omdat je zoo goed je best
gedaan hebt, krijg je een ezel van mij; maar een bijzondere ezel, hij
trekt niet voor den wagen en draagt geen zakken.« »Maar waar is hij
dan goed voor?« zei de jongen. »Hij spuwt goud,« antwoordde de
molenaar; »als je een doek onder hem uitspreidt en je zegt:
»Brikklebrit,« dan spuwt het brave dier goudstukken uit, van voren en
van achteren. »Dat is een goed ding!« zei de jongen; hij bedankte zijn
baas en trok de wereld in. Als hij geld noodig had, dan zei hij
»brikklebrit,« tegen zijn ezel en het regende goudstukken; alles wat hij
dan nog te doen had was ze op te rapen. Waar hij kwam was het beste
hem pas goed genoeg, en hoe duurder hoe liever zelfs, want hij had
altijd een vollen buidel.
Toen hij een tijdje in de wereld had rondgekeken, dacht hij: »ik moet
nu mijn vader gaan opzoeken, boos zal hij wel niet meer zijn en met
mijn ezeltje zal hij mij zeker goed ontvangen.«
Op zijn weg naar huis, gebeurde het, dat hij zijn intrek nam in hetzelfde
logement, waar het tafeltje van zijn broer verruild was. Hij leidde zijn
ezel aan de hand en de kastelein wilde het dier van hem afnemen en
naar den stal brengen; maar de jonge gezel sprak: »Doe geen moeite, ik
zal mijn ijzer-schimmel wel zelf wegbrengen en vastbinden, want ik
moet weten, wat er met hem gebeurt.« Dat vond de waard vreemd, en
hij dacht, iemand, die zelf voor zijn ezel wou zorgen, zou wel niet veel
te verteren hebben; maar toen de vreemde een paar goudstukken uit zijn
zak haalde, en verzocht daar wat goeds voor zijn avondmaal voor in te
slaan, zette hij groote oogen op, en ging zelf om het beste te halen, wat
er te krijgen was. Na den maaltijd vroeg de gast wat hij schuldig was;
de kastelein schreef met dubbel krijt, en zei, dat er nog een paar
goudstukken bij moesten. De jongen greep in zijn zak, maar zijn
goudstukken waren op. »Wacht een oogenblikje, kastelein,« zei hij, »ik
zal even geld gaan halen,« en hij ging, maar nam het tafellaken meê.
Daar begreep de waard niets van, en hij sloop hem nieuwsgierig
achterna. De gast had de staldeur gegrendeld, en daarom keek hij door
een reet. De vreemde spreidde het tafellaken onder den ezel en riep:
»Brikklebrit!« en oogenblikkelijk begon den ezel goud te spuwen, van
voren en van achteren, dat het wel een regen van goud leek. »Te
deksel!« dacht de waard, »dat goud wordt vlug gemunt! Zoo'n
geldbuidel was nog eens de moeite waard.«
De gast betaalde de rekening en legde zich te slapen, maar de kastelein
ging 's nachts stilletjes in den stal, bracht den muntmeester weg en
bond een anderen ezel in zijn plaats vast. Den volgenden ochtend in de
vroegte, trok de gezel met zijn ezel af en dacht, dat hij zijn goudezel
had. 's Middags kwam hij bij zijn vader aan; die was blij hem terug te
zien en nam hem gaarne op. »Wat ben je wel geworden, lieve zoon?«
vroeg de oude. »Een molenaar, vader.« »En wat heb je van je reis
meegebracht?« »Niets anders dan een ezel.« »Ezels zijn hier genoeg,«
zei de vader, »dan had ik toch nog liever een flinke geit gehad.« »Ja,«
zei de zoon, »maar het is geen gewone ezel, het is een goudezel; als ik
zeg: »brikklebrit,« dan spuwt het goede dier een heel laken vol met
goudstukken; laat al de familie maar bij elkaar roepen, dan maak ik ze
allemaal rijk.«
»Daar ben ik voor te vinden,« zei de kleermaker, »dan heb ik mij met
de naald niet meer af te tobben,« en hij sprong op, en ging zelf de
familie bij elkaar roepen. Toen ze allen bijeen waren, zei de molenaar
hun ruimte te maken; hij spreidde zijn laken uit en bracht den ezel in de
kamer.
»Let nu op,« zei hij; »brikklebrit!« maar wat er viel leek niets op
goudstukken, en het bleek, dat het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.