stemmen op om al wat
leeft, ook den mensch, in de liefde te onderrichten. De natuur wil dat de
mensch beminne, en dat hij beminne in zinnelijkheid. Daarvan spreken
tot hem al de tallooze stemmen waarover de natuur beschikt. Daartoe
dringen hem, evenals Serge en Albine in het Paradou, de bedwelmende
geuren der bloemen, geuren die hem verhalen van den bruiloft der
rozen, van den bruidstijd der viooltjes, van al de weelderige
zinnelijkheid van het vurige leven. Uit de boomgaarden voert de wind
den geur aan van rijpe vruchten, een geur zwaar van vruchtbaarheid en
beladen met prikkelende specerijen, vanille en muscaat. Uit de velden
en weilanden verheft zich het zoete gefluister der millioenen grassen,
de gedempte liefkozingen eener ontelbare paarzieke menigte. Aan de
oevers buigen zich de wilgen in hevig verlangen, zich spiegelend in de
naaktheid der stroomen, wier oppervlakten huiveren onder het
liefkozend kussen der zon. In het bosch suist geheimzinnig de tragische
hartstocht der eiken en van al het hooge geboomte, waar bij het geritsel
der takken in de heiligdommen van het gebladerte duizenden
liefdestooneelen zich afspelen, terwijl de heesters omlaag onder
luidruchtig stoeien zich om elkander strengelen om
liefdes-gunstbewijzen te rooven met de onverzadigbaarheid van
uitgelaten gelieven.
Duidelijker nog verkondigen de stemmen uit het dierenrijk, dat de
algemeene levenswet is beminnen. De krekels in het gras sjirpen van
liefde tot stervens toe. Kleurige vlinders wisselen al fladderend voor
onze oogen hun begeerige kussen. In de takken ruischt het zoete
geritsel der nesten, vol trillend leven. In het bosch, op het veld, overal
gloeien vurige oogen, glinsterend van onverzadigbare paardrift. Waar
men den blik wendt ontwaart men naar bevrediging hunkerend
liefdesverlangen. Waar maar een wijfje is, is een mannetje, huilend van
begeerte of hijgend van uitputting. In de wateren zijn het de dartele
visschen, die hun versch-bevrucht kuit toevertrouwen aan de broedende
koestering der zon. In sloot en in plas klinkt het minziek gekwaak der
kikvorschen bij hun dagenlangen wellust. Op donkere plekken liggen
paarsgewijs in elkander gekronkeld sissende slangen, schier
bezwijmend van genot en rillend van verrukking. Onder ieder blaadje
wordt een insect bevrucht, onder elk grasje vermenigvuldigen zich
familiën, alles ademt voortplanting en teeldrang--de gansche natuur is
één algemeene levenverwekking.
De liefde laat den mensch in een mensch van de andere sexe zijn beter
en hooger ik aanschouwen. Zij voert twee wezens met differente
krachten en hoedanigheden tot elkander, om gezamenlijk de taak der
bestendiging van het leven te vervullen. Zij is daarbij de
bovennatuurlijke wijding der door de natuur gewilde ontwijding, de
geestelijke voorbereiding tot de stoffelijke gemeenschap. De liefde is
de wolk van poëzie rondom de verrichtingen der dierlijkheid--zij dekt
het laagste met het hoogste.
Zonder liefde leeft de mensch gemakkelijker, maar nutteloozer. Waar
het wonder der liefde tot volle ontplooiing komt, daar is zij de
schitterende kroon des levens. In de liefde worden man en vrouw
elkanders verlosser en heiland, elkanders haven der rust in de stormen
van het woelige leven.
Maar de liefde, om niet in doelloosheid te verzinken, behoeft als
levenwekkende factor het vuur van de zinnelijkheid. In zinnelijkheid,
uit liefde geboren, is niets onreins meer. De in liefde begeerende
mannelijke zinnelijkheid ziet in de vrouw niet meer louter het wijfje,
minder nog enkel een voorwerp van wellust-voldoening, maar zij is
hem opgegaan als een verheven zinnelijke macht, de moeder van
komende geslachten--zij is den zoo begeerende geen erotisch
verbruiksartikel, maar het liefelijkst wonder der schepping. En hierin
komt dan bij het schijnbaar dierlijke de engel weer boven, die volgens
Pascal is in den mensch.
Liefde zonder zinnelijkheid is onbestaanbaar of zoo al bestaanbaar,
doelloos. Zinnelijkheid zonder liefde is een surrogaat of een karikatuur
van de liefde.
Liefde is het middel der natuur om de zinnelijkheid geconcentreerd te
houden op een bepaald individu. De vatbaarheid voor zinnelijke liefde
is, evenals de begeerte naar het zinnelijk genot, bij beide geslachten
verschillend. Voor zinnelijkheid zonder liefde is de man veelal wel
vatbaar. De vrouw zelden. De zinnelijkheid der vrouw ontvlamt in den
regel eerst door liefde, en is daarvan bijna onafscheidelijk. Hare
zinnelijkheid is in hooge mate subjectief, die van den man daarentegen
objectief. De zinnelijkheid der vrouw gaat als regel uitsluitend uit naar
den geliefden man; de zinnelijkheid van den man richt zich op de
vrouw in het algemeen; vandaar dat de man zich gemakkelijker
tevreden stelt met surrogaat, in den vorm van bordeelbezoek als
anderszins. Nog in tal van andere opzichten verschilt de zinnelijkheid
van beide geslachten in zeer sterke mate, gelijk wij in het volgend
hoofdstuk nader in het licht stellen.
Het bovenbedoelde verschil in de zinnelijkheid van man en vrouw
schijnt mede een der redenen, waarom de vrouw, in de jeugd tenminste,
meer neiging bezit tot dwepende, reine, onzinnelijke liefde, dan de man.
"In tegenstelling met de mannen, zegt Stendhal, zijn nagenoeg alle
vrouwen vatbaar voor dwepende liefde. Van den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.