is
gelegd. Vier mannen brengen dien toestel in beweging: de een draait
aan eene soort van schroef; twee anderen zijn gewapend met lange
roeispanen; terwijl de vierde op den oever aan een touw trekt, dat aan
de pont is vastgemaakt. De bemanning bestaat uit Mingreliërs en
Goeriërs, beiden even schoon wat lichaamsbouw en voorkomen betreft,
maar verschillend in kleederdracht: de eersten gekleed met de lange
tsjokha, terwijl de anderen een kort wambuis dragen. Het hoofddeksel,
de bashlik, is voor beiden gelijk: bij de Goeriërs is deze kap of muts
dikwijls rood van kleur.
Samtredi ligt op drie-en-vijftig wersten van Oezoergheti, de oude
residentie der vorsten van Goerië. De landstreek is verrukkelijk schoon.
De Rion vloeit tusschen schilderachtige oevers en verdient nog altijd
den naam van de Snelle (_Phasis_), dien de ouden haar gegeven hadden.
Tot Oezoergheti is het een aaneenschakeling van heerlijk schoone
landschappen en panorama's: dorpen wegschuilende tusschen de groene
bergen, bosch- en bloemrijke heuvelen, alles verrukt en bekoort het oog.
Voeg daarbij de verkwikkende lentegeuren, die in dezen tijd des jaars
(het was in Mei) de lucht vervulden en de velden welriekend maakten.
De goed onderhouden weg kruist, over eene ijzeren brug, het riviertje
de Subsa. Dorpen en vlekken zien er allen zeer welvarend uit, en de
bewoners, een prachtig menschenras, doen hun best om zich goed voor
te doen.
De Turken, in hunne beeldrijke spraak, noemen Goerië het land der
rozen, _Galbashtsjé_. De benaming is juist: Oezoergheti, aan den
ingang der provincie gelegen, schijnt op een afstand inderdaad een met
rozen gevulde bloemkorf. Na een dag reizens kwamen wij aan het
stedeke. De woning van het districtshoofd staat tegenover de kazerne;
uit mijn venster kon ik al aanstonds een blik werpen op eenige jonge
miliciens, die zich in het exerceeren oefenden.
De voormalige residentiestad der vorsten van Goerië ligt in eene vlakte,
aan den rechter oever van de Bzoedsja, en wordt bovendien nog door
eene andere rivier, de Nataneba, besproeid. Aan dezen overvloed van
stroomend water dankt zij dien weelderigen, rijken plantengroei, die
haar als met een mantel van groen omhangt. In het rond, een krans van
bergen; aan de eene zijde met name de keten van de Adsjartzki, die
Goerië van de turksche provinciën scheidt; aan den voet dezer bergen
vloeit de Dsjolak, die zich bij Sint-Nikolaas in de Zwarte-zee uitstort en
de natuurlijke grensscheiding vormt tusschen Rusland en Turkije.
Van de nabijheid der turksche grenzen maken een aantal landloopers en
bandieten gebruik om zich buiten het bereik der russische policie te
stellen, en van tijd tot tijd invallen en strooptochten in Goerië te doen.
Somwijlen zelfs rooven zij vrouwen en kinderen. Eenige weken voor
mijne komst had het districtshoofd zich naar de grenzen moeten
begeven, vergezeld van eenige officieren der milicie, om aan de
struikrooverij een einde te maken. Deze milicie vormt een regiment, dat
het regiment van Koetaïs genoemd wordt, en uit vier eskadrons
kavalerie en twee compagniën infanterie bestaat; elk eskadron en elke
compagnie is honderd-zes-en-twintig man sterk. De officieren en de
soldaten zijn allen inboorlingen van het oude Kolchis, dat de
tegenwoordige provinciën Imerethië, Mingrelië en Goerië omvatte. De
kolonel alleen is een Rus. De ruiters behooren, voor minstens twee
derden, tot den adel des lands; de infanteristen zijn, naar het schijnt,
onvermoeid in het marcheeren en leggen zonder bezwaar honderd
wersten per dag af. De ruiterij draagt het tsjerkessische kostuum: de
tsjokha, een lange jas van zwart laken, op de borst laag uitgesneden en
aan iedere zijde voorzien van zes of acht smalle en diepe zakjes, waarin
de patronen geborgen worden; voorts, onder de tsjokha, de arsjaloeck,
een soort van mouwvest of tuniek, die tot de kniëen reikt, met een
staande kraag, van roode wollen stof; eindelijk, als hoofddeksel, een
muts van rood laken met zwart astrakhan omzoomd. Zij voeren een
geheel arsenaal met zich, bestaande vooreerst, uit een geweer, in een
vilten omkleedsel gewikkeld; ten tweede uit een pistool, dat aan den
gordel is bevestigd, waarin bovendien een aantal andere voorwerpen
van dagelijksch gebruik gestoken worden: een vetzak, een vuurslag,
een schroevedraaier en meer dergelijke dingen. De gordel is, even als
de wapenen en de patroonbussen, van gedamasceerd zilver en zeer
kunstig en smaakvol bewerkt. Het kruit wordt bewaard in eene doos
van hetzelfde metaal, die aan een zilveren snoer of galon gedragen
wordt. De tsjaska, een lange met zilver ingelegde sabel, voltooit de
uitrusting van den milicien te paard, wiens pantalon beneden de knie in
hooge rijlaarzen verdwijnt. Als dekking tegen koude en regen dragen
deze ruiters de nationale boerka of vilten mantel met een kap van witte
wol. Deze prachtige soldaten, op uitmuntende paarden gezeten, worden
in vlugheid van beweging en bedrevenheid in de rijkunst, misschien
door geen andere ruiters overtroffen.
De uitrusting der infanteristen is geheel anders. Hun uniform bestaat uit
een kort buis van zwart laken, met een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.