Schetsen uit de Indische Vorstenlanden | Page 7

Louis Rousselet
te staan. Daar er in dit land geen gebaande wegen zijn, zou de reiziger groot gevaar loopen in de onafzienbare velden te verdwalen, indien deze gidsen hem niet te recht hielpen. Intusschen hebben deze arme lieden een tamelijk zware taak te vervullen; te ieder uur van den dag en den nacht moeten zij gereed staan, om eenige mijlen ver de karavanen te geleiden, waarvoor zij ongeveer een stuiver per k?ss--twee engelsche mijlen--ontvangen; ook is het niet zeldzaam dat zij gedwongen worden tot een volgend station mede te gaan, of wel zonder belooning worden weggezonden.
Dien dag en ook nog den volgenden liep onze weg nog steeds door de eindelooze vlakten, die wij sedert ons vertrek van Baroda niet verlaten hebben. Wel hadden wij in de verte enkele naakte en lage heuvelreeksen gezien, als het ware de eerste voorloopers van het Doenghêr-gebergte, waarachter het land Baghoer, het land der Bh?ls, ligt: eene wilde, bergachtige streek, die de hooge vlakte van Malwa van Goezerate scheidt, en ten zuidoosten aan het uitgestrekte gebied der Radsjpoeten grenst;--maar toch verraste ons, in den vroegen morgen van den 23sten December, het gezicht van een dorp, waarvan de hutten schilderachtig lagen verspreid langs de helling van een bevalligen heuvel van witachtigen zandsteen. Het landschap nam nu eensklaps een geheel ander karakter aan. Aan de andere zijde van het dorp stroomde eene kleine rivier, door groote boomen overschaduwd, en omzoomd door bloeiend heidekruid; de heldere wateren murmelden en ruischten tusschen en over rotsen en steenblokken, en verdeelden zich in tallooze aderen en kanalen, die de aangrenzende velden bevochtigen en vruchtbaar maken. Dit liefelijke, bijna zwitsersche landschap maakt dan eensklaps plaats voor een statig indrukwekkend woud, aan welks uiteinde zich een prachtig meer voor onze blikken uitbreidt. Wat heerlijke aanblik, die wijde watervlakte, bezaaid met bloeiende lotusplanten, waartusschen gansche scharen van watervogels zwemmen en dartelen; en omzoomd door een donkeren gordel van bananen en andere reusachtige tropische boomen en gewassen. Nergens is een enkel spoor van menschelijk verblijf of werkzaamheid te ontdekken; in ongestoorde zekerheid genieten de bewoners van dit schilderachtige meer den heerlijken frisschen morgen. Op een der kleine lage eilandjes staan gansche rijen van rooskleurige flamingo's, bijna onbewegelijk, op den uitkijk; zwermen van wilde ganzen en schitterend gekleurde eenden doorkruisen in alle richtingen de diepe, kalme wateren; reigers, karkhoundj en vele andere vogels van hunne soort staan, in kalme rust, op de half overstroomde wortels der boomen langs den oever; kleinere, purper en blauw gekleurde watersnippen springen en huppelen over de breede lotusbladen: een tafereel vol leven, vol beweging, en toch zoo kalm, zoo vredig, zoo onuitsprekelijk rustig. Zonder veel opschudding te maken, gaan wij langs den dichtbelommerden oever voort; tusschen de bloemrijke hagen, die tot boven onze hoofden opschieten, openen zich bekoorlijke wegen, welke naar den mekkam voeren.
De mekkam, de voor het kamp aangewezen plaats, is doorgaans een boomrijke plek nabij het dorp, waarvan de grond zorgvuldig ge?ffend is. Deze plek wordt voor de reizigers beschikbaar gehouden; men vindt er een waterput en somwijlen een kleinen tempel, zoodat de pelgrim daar alles aantreft, wat hij noodig heeft: water, schaduw en een bedehuis. De mekkam van Tintou?, waar wij ons nu bevinden, is zeer schoon: groote mangoboomen, nims en bananen omringen een open perk, met frisch en mollig gras bedekt, waarop ik mijne tent laat opslaan; op korten afstand vertoont zich het dorp, schilderachtig op eene hoogte gelegen, juist aan den ingang der steile en donkere bergpassen, waarvan de blauwachtige toppen en rotswanden zich aan den horizon verheffen; een fort met zware gekanteelde muren beheerscht de geheele omliggende vlakte.
Tintou?, dat zijn gewicht vooral dankt aan zijne ligging aan den ingang der passen van het Dounghêr-gebergte, behoort nog aan den Guikowar, en vormt aan deze zijde de uiterste grens van zijne staten; maar dit aanzienlijke vlek is tevens de residentie van een radsjpoeten baron of thakoer, die wel in naam de heerschappij van den koning van Baroda erkent, maar inderdaad onafhankelijk en de wezenlijke beheerscher des lands is. Deze thakoers bekleeden hier dezelfde plaats en spelen dezelfde rol, als onze feodale heeren en baronnen in de middeleeuwen: zij bezitten in hunne domeinen het hooge en lage rechtsgebied, en zijn aan den landsheer doorgaans niets anders verschuldigd dan eene zekere schatting, of de levering van een zeker aantal gewapenden. Voor het overige zijn zij bijna geheel onafhankelijk, en bezoeken slechts nu en dan de hoofdstad, om den souverein hunne hulde te brengen. Trotsch, aanmatigend en twistziek, liggen zij voortdurend met hunne naburen overhoop, en ontzien zich ook niet, de karavanen, die hun gebied doortrekken, te plunderen. Wel heeft de britsche regeering, althans voor het uiterlijke, aan deze rooverijen paal en perk gesteld; maar, in het wezen der zaak, heeft de gewelddadige plundering plaats gemaakt voor eene meer georganiseerde afzetterij. In stede van de karavanen te overvallen en uit te schudden,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 42
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.