Major RUGHCOP; in het midden, en lynrecht in 't gezicht van den mond deezer Kreek, is de legerplaats der Neger-Jagers.
Den gemelden 15den, liet men vaartuigen vertrekken, om de zieken weg te brengen, en krygsbehoeften aan te voeren. De geheele legerbende wierd toen door eene zwaare ziekte, een roode loop, aangetast, die een groot getal menschen in 't graf sleepte. Al wat wy doen konden, bestond daar in, dat wy, op hoop van goeden uitslag, braak- en andere geneesmiddelen aan de zieken toedienden: wy hadden geene Chirurgyns; zy waaren allen in de hospitaalen aan de Commewyne of op Paramaribo bezet.
De arme slaaven vooral verwekten deernis. Zy waaren, zoo als ik gezegd heb, op eene halve portie eeten gezet, en zedert omtrent twee maanden, leefden zy van kool van palmboomen, graanen, en wilde wortelen: hier aan moet men de besmetting toeschryven, die de legerbende verwoestte. Deeze ongelukkige Negers waren zoo uitgehongerd, dat zy koorden of banden van heestergewassen om hunne lendenen bonden, volgens de gewoonte der Indianen, die zig op deeze wyze den buik toebinden, wanneer hen de honger kwelt, en welke vermeenen of zig inbeelden, dat het lyden door de drukking minder word. Ik ontsnapte echter, met eenige anderen, aan de besmetting; maar ik was buiten staat om te gaan, uit hoofde van eene zwaare zwelling aan één myner voeten, een ongemak, het geen men hier consaca noemt, en zeer gelykvormig is aan het geen wy in Europa onder den naam van bevriezing kennen, en het welk eene groote jeukte ver?orzaakt, vooral tusschen de vingers, waar uit water zypert.
De Negers zyn aan dit ongemak zeer onderworpen; zy geneezen het zelve, door een citroen- of limoen-schil, zoo heet, als zy die veelen kunnen, op de huid te leggen.
Ik heb dikwils reden gehad, om van onze mondbehoeften te spreken, welke bestonden in gezouten ossen- en varkens-vleesch, en in bischuit, waar van men ons alle vyf of zes dagen onze portie toedeelde. De twee eersten hadden, na hun vertrek uit Ierland, misschien reeds de weereld rond gereisd. Zy waren toen zoo groen, zoo slymerig, zoo stinkend, en zomtyds zoo vol wormen, dat ik ze op andere tyden niet in myn maag zoude hebben kunnen verdragen.
Ik gaa tans over tot ons reistuig. Deszelfs beschryving zal my niet veel tyd kosten; want het bestond, voor elken Officier, slechts in een koffer, of vierkante kist, waar in hy zyn linnen, zyn verschen voorraad, en zyn sterken drank, wanneer hy die had, wegsloot. Deeze kisten dienden ons tevens tot stoelen en tafels in het veld: op de tochten, droegen de Negers dezelve op hun hoofd. Ik moet bovendien aanmerken, dat wy na zes uuren des avonds nooit vuur hadden; wy kenden dan alleenlyk het maanlicht, het welk voor ons eene zeer treurige vertooning maakte.
Ik had noch bord, noch schotel, noch lepel, noch vork: de kalebas van eenen Neger vervulde my de plaats van de twee eerstgemelde. Zelden had ik een vork van nooden, en nog minder een lepel. In plaats van dezelve, bediende ik my van een breed omgebogen blad, zoo als de Slaven doen. Elk droeg een mes in zyn zak. Ik trachte eindelyk my een lamp te maken van een gebroken fles; ik deed daar in een weinig varkens-vet in plaats van oly, en ik scheurde een stuk van myn hembd, om 'er een lemmet van te maken. De nood, zegt men, maakt vernuftig, en in zulk een staat als de onze valt men niet kiesch. In de daad, indien ik op dit oogenblik gehad had, het geen ik in voorige tyden wegsmeet, zoude ik God gedankt hebben.
Van vernuft sprekende, moet ik niet vergeten het fraay mandwerk, het welk de Negers in groote meenigte in het veld maakten. Ik maakte dit zelf ook, volgens hunne onderrigtingen, en ik zond 'er een aantal van ten geschenke aan myne vrienden op Paramaribo. Het word gemaakt van een zoort van houtachtig en sterk koord, het welk men in den bast van den kool-boom vindt. Die men tot het quadrille-spel maakt, zyn zeer fraay. Andere zyn geschikt om 'er vrugten en groenten in te bewaaren; men vlegt dezelve met een zoort van biezen, warimbo genaamt, welke men splyt, en 'er de merg uit haalt. Men maakt ze ook vry goed, met dunne koorden van heestergewas. De Negers maken ook fraaye netten van een zoort van zyde plant.
Het is een zoort van Alo?, die in de bosschen groeit. De bladen 'er van zyn getand, stekelachtig, en bevatten, over derzelver geheele lengte, kleine witte vezelen, welke men even als de hennip slaat, en laat rotten. Deeze vezelen dienden ons om touw te maken, veel sterker dan eenig touw in Europa. Het zoude zeer geschikt zyn voor de schepen, maar het is aan eene zeer schielyke verrotting onderhevig. Dit zoort van hennip gelykt zoo sterk naar de witte zyde, dat de invoer daar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.