Reize naar Surinamen, vol 1 | Page 9

John Gabriel Stedman
Citroen-,
en Orange-Boomen, en van alle de bloemen, waar mede de Plantagiën
aan de oevers der Rivieren van deze betooverende bezitting gelegen, als
bedekt zyn, in ons verwekte. De heer DE PONCHERA, Colonel van
het krygsvolk in deze Volkplanting, zond ons in overvloed vruchten
van deeze uitmuntende boomen aan boord. Deeze Officier, die
Bevelhebber op het Fort Amsterdam was, deed ook de Schepen met een
salvo van negen kanon-schooten begroeten, het welk wy hem ten
gelyken getaale beantwoordden. Een van onze Capitains wierd
vervolgens in een sloep naar Paramaribo afgezonden, om aan den
Gouverneur de aankomst van het krygsvolk in de Volkplanting bekend
te maaken.
Verscheiden Compagniën, terwyl wy op de reede lagen, gingen dikwils

aan land, en ik vergezelde hen op hunne tochten; maar het genoegen,
dat ik my had voorgesteld, met een zoo aangenaam land te
doorkruissen, en vooral na zoo lang op een Schip als gevangen gezeten
te hebben, wierd zeer gestoord door een voorwerp, dat zig, na myne
ontscheeping, het eerst aan myn gezicht vertoonde. Het was eene jonge
Negerin, wier geheele kleeding bestond in een lap linnen, om de lenden
vast gemaakt, en welke, even als de huid van haar lichaam, op
verscheide plaatsen was van één gescheurd. De misdaad van dit
ongelukkig slagtöffer der dwingelandye bestond daar in, dat zy haare
taak, waarschynlyk voor haar te zwaar, niet had afgewerkt. Zy werd
gevolgelyk verweezen om tweehonderd geessel-slagen te ontfangen, en
eenige maanden lang een gewicht van ten minsten tweehonderd ponden
voort te trekken, het welk aan een keten van verscheide voeten lang
gehecht was, en waar van het ander einde aan een ring om de voet by
den enkel was vast gemaakt. Over zulk een wreed schouwspel ten
sterksten aangedaan, teekende ik dit ongelukkig schepsel af, en behield
eene smartelyke nagedagtenis over de onmenschelykheid der planters,
omtrent de ongelukkigen, die aan hunne magt onderworpen zyn.
Het gras was, in dit gedeelte van het Land, zeer hard en lang; het
diende tot een schuilplaats voor de onaangenaamste insecten van
tweeërley zoort, die door de inwoonders der Volkplanting pattat en
scrapat luizen genaamt worden. Niemand onzer bleef 'er vry van. De
eersten zyn zoo klein, dat men ze naauwelyks zien kan, de anderen zyn
een weinig grooter, en hebben de gedaante van een krabbe: beiden
hegten zy zig vast aan de huid, en veroorzaaken eene ondraaglyke
jeukte. Het krielt van deeze insecten voornamelyk in het regenachtig
jaargetyde. Wy konden ons van dit onäangenaam gezelschap niet
ontlasten, dan na onze te rugkomst op het Schip, alwaar wy Citroen- of
Limoen-sap op de gestookene plaatsen uitdrukten, het geen dezelve
uittermaten verzagtte.
Den 3den Maart, ontfingen wy een bezoek van verscheiden Officiers
der Societeit, of van het krygsvolk der West-Indische Maatschappye,
gevolgd door een groot getal andere lieden, die allen ons kwamen geluk
wenschen met onze aankomst in de Volkplanting. Deeze heeren
vergenoegden zig niet, met ons enkele gelukwenschingen te doen; zy
onthaalden ons bovendien op uitsteekende vrugten, en verscheidene
andere ververschingen. Zy kwamen in zeer prachtige vaartuigen, met

zonnedekken, en met vlaggen verciert. Zes troepen Musikanten
vergezelden hen. Elk vaartuig wierd voort geroeit door zeven of agt
Negers, die geheel naakt waaren, of die ten minsten niets anders aan
hadden dan een kleine linnen band, welke tusschen de beenen doorging,
en van agter en van vooren met een zeer dun catoen lint vast gemaakt
en om de lenden geknoopt was. Dewyl de Colonisten doorgaans de
schoonsten hunner slaven tot dit werk, als mede tot het bedienen van de
tafel enz. verkiezen, verschafte de naaktheid van deeze jonge, sterke,
gezonde en geschikte roeijers ons eene gemakkelyke gelegenheid, om
hunne huid te onderzoeken, welke byna zoo zwart was als ebbenhout,
en zeer blinkend. Dit aangenaam schouwspel wierd ongelukkiglyk door
een ander gevolgd, dat juist eene tegenstrydige vertooning opleverde.
Twee Cano's, vol elendigen, mageren en uitgehongerden, naderden de
Schepen. Deeze ongelukkige slaaven vroegen, met een groot
geschreeuw, om levensmiddelen aan de soldaaten, en stonden gereed
om met elkander om een been te vechten.
Onze Opper-Bevelhebber ontfing den volgenden dag een bezoek van
den heer RYNSDORPH, die hem twee soldaaten aanbood, zynde
vrygemaakte Negers, en dienende onder eene krygsbende van
driehonderd mannen, in 't kort opgericht, en welke ter verdediging van
de Volkplanting, zoo wel in dapperheid als goede vorderingen
uitmunte.
Terwyl wy voor het Fort Amsterdam, ten anker lagen, ontfing ik van
een Planter, den heer LOLKENS, aan wien ik aanbeveeling gehad
hadde, eene zeer vriendelyke uitnoodiging, om by onze komst op
Paramaribo, de hoofdstad der Volkplanting, een kamer en de tafel by
hem te nemen.
Den 8sten, na de gewoone plichtplegingen van wederzyden, verlieten
wy het Fort Amsterdam. Men roerde den trom, de vlaggen waayden, en
een detachement van zee-soldaaten stond op het dek geschaart. Wy
zeilden vervolgens de Rivier van Surinamen op. Te Paramaribo
aangekomen zynde, ankerden wy een pistoolschoot van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 89
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.