Reize naar Surinamen, vol 1 | Page 6

John Gabriel Stedman
kan men niet zeggen van den zeebraassem, of
den hedendaagschen dolphyn. Dit dier is uittermaaten vernielend en
vraatächtig. Men weet, dat het alleenlyk al speelende de Schepen volgt,
in de hoop van een aas te ontmoeten, vooral by het opkomen van een
onweder, het geen hetzelve met zekerheid schynt te voorzien, en niet
uit een gevoel van vriendschap voor de menschen. Het geen
voornamelyk onzen aandacht tot den zee-braassem trekt, is de
schitterende en voorbeeldelooze glans van deszelfs kleuren onder water.
[1] Zyn geheele rug is doorvlamt met hemelsblaauwe vlakken, een
weinig naar het zeegroen hellende, en verspreid op een donkeren grond,

die met kostbaare gesteenten verrykt schynt; dit maakt eene fraaye
tegenstrydigheid met den buik, die van een dof blaauwe kleur is. De
vinnen en de staart zyn van een goud-kleur. Deeze visch heeft vyf of
zes voeten lengte. Zyn rug, van eene kegelvormige gedaante, loopt, hoe
langer hoe kleiner wordende, tot by de staart; deeze is in tweën
gescheiden, en schynt een halve maan te maaken. De kop is rond, en
van een grooten bek voorzien. De schubben van den zee-braassem zyn
zeer klein. Een zoort van vinne snyd hem den rug in tweën, van het
hoofd tot de staart.
Naar maate wy vorderden, wierd het weder heeter; het geen my
eindelyk toeliet buiten de hut te gaan, alwaar ik op eene onaangenaame
wyze omringt wierd door eene meenigte van Officiers, die grootendeels
nog nooit op zee geweest waaren; en ik konde my aan myne geliefde
vermaaken begeeven, het zy met op 't dek wat te leezen, het zy met my
in het scheepswerk te oeffenen. Ik was uit dien hoofde in staat, om aan
één van onze jonge Officiers, den heer DU MOULIN, die door het
slingeren van 't Schip op het raahout geworpen wierp, een wezentlyken
dienst te doen; ik was toen gelukkiglyk in de groote raa-kettingen; ik
greep hem in zyn val, het geen hem van een wissen dood bevrydde,
want hy kon niet zwemmen.
Onze komst in warmer luchtstreeken gaf my gelegenheid eene
aanmerking te maken, die, zoo ik meen, niet algemeen bekend is, en die
voor Scheeps- en Zeelieden zeer gewichtig worden kan: namelyk dat
tusschen de zonne-keerkringen, zoo het ongedierte al op het hoofd kan
blyven, het niet mogelyk is, dat het zelve in het bed, het linnen, de
kleederen huisvest. Na myne leezers over eene dergelyke aanmerking
verschooning verzogt te hebben, zal ik trachten eene beschryving te
geven van een merkwaardig gedierte, dat overvloedig in deeze zeeën
gevonden word, en, door middel van den wind, op de golven schynt te
zeilen. De matroozen noemen het zelve doorgaans het Portugeesche
Schip, en het is waarschynlyk de nautilus, of de argonauta van
LINNAEUS. Dit wonderlyk gedierte, wanneer het boven het water is,
neemt de gedaante van een uitgespreide waaijer aan, met een
kostelyken rooden rand vercierd; het uiterste einde van onderen is vast
aan een schulp, zoo dun als papier, of liever aan een zoort van huisjen,
dat in zee zinkt, of zig boven de golven verheft, en zig in alle
houdingen beweegt, naar maate het dier wil, door middel van zes

tantacula of gelederen, waar van het zig als van riemen bediend.
Wanneer men het aanraakt, Verwekt het een pynlyke steek, die eenige
minuuten duurt.
De twee volgende dagen was de wind zeer koel, en groote watergolven
besproeiden het Schip. Op een van deeze zelfde dagen, om eenige
bezigheid te hebben, helpende aan het inbinden van een reef aan het
topzeil, verloor ik alle myne sleutels, die in zee vielen. Ik zoude van dit
voorval niet gesproken hebben, zoo het zelve niet allerongelukkigst
voor my geweest was, door my van mynen byzonderen voorraad te
berooven. Zedert eenigen tyd leefde het volk, en de Officiers zelve,
alleenlyk van ingezouten kost. Het eenig versch vleesch, dat wy
gegeeten hebben, was van een duif, en een paar schaapen, die de pooten
gebroken hadden. Deeze manier, om alleen van erweten, ingezouten
rund- en varkensvleesch, even als de matroozen te leven, wierd door
onzen Opperbevelhebber ingevoerd, om, zoo hy zig uitdrukte, ons te
gewennen aan dat voedzel, het geen wy in de Surinaamsche Bosschen
alleen zouden kunnen erlangen. Hy had daarënboven het edelmoedig
oogmerk, om zyne Americaansche vrienden op Europeesche
ververschingen te onthaalen, als versch Schapenvlees, Varkensvlees,
Gevogelte, Endvogels, Hammen, Ossentongen, wel ingelegde Groenten,
ingemaakt Vleesch en Visch, en Specereijen, welke de Stad Amsterdam
ons in ruimte verschaft had. Maar de goede oogmerken vinden niet
altoos hunne belooning; want de wormen kwamen in het grootste
gedeelte van deezen voorraad, welke men dus in zee moest werpen. Ik
moet hier by voegen, dat men in plaats van tinne borden, ons dikwils
bediende in houten bakken, die juist de grootste zindelykheid niet
aanduidden. Deeze achteloosheid moet geweten worden aan zekeren
LAURENT, een Fransch Kamerdienaar van den Colonel. De
scheurbuik en andere
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 89
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.