Reisherinneringen van een bestuursambtenaar in Zuid-Celebes | Page 5

L.M. van Klaveren
spoedig doornat en onze toestand zou ellendig geweest zijn, als het vooruitzicht, dat ons te Bira een van de beste baroega's van de geheele streek wachtte, ons niet in een goed humeur had gehouden. Het bleef steeds doorregenen alsof het ging in aangenomen werk, den weg veranderende in bergstroompjes. De hoeven der paarden verdwenen in het wild stroomende water. Toen we eenmaal den bergrug, welke eene voortzetting schijnt te zijn van het gebergte van het eiland Saleyer en dien we moesten overtrekken, beklommen hadden, ging het beter.
We hadden toen ten minste niet meer aanhoudend het idee, dat we door een kali waadden. Maar troosteloos was het.
Geen honderd meter konden we voor ons uit zien. Er was trouwens niet veel anders te zien dan laag geboomte, hier en daar een eenzame eucalyptus en struikgewas, dat met moeite het leven scheen te rekken op de barre rotsen.
Eigenaardig hol klonken soms de stappen van de paardenhoeven op den harden grond, waaronder zich wie weet hoe groote holen en spelonken uitstrekten, want deze geheele bergrug is buitengewoon rijk aan grotten, waarvan het bezoeken ook een der doeleinden van onzen tocht was. Het rotsachtige hooge terrein hier leent zich niet bijzonder voor den akkerbouw. De dun bezaaide bevolking, welke haar woonstêe voornamelijk beneden langs de kust heeft gezocht, kapt hout in de bosschen, waarvan in de kleine strandplaatsjes prauwen en prauwtjes van allerlei slag gebouwd worden.
Zwaar van regen kwamen we vroeg in den middag in het gezicht van de Bonische Golf, daar lag, een honderd meter beneden voor ons, Bira. Een kleine missigit op een heuvel, een paar andere gebouwen tusschen het groen, wazig door den regen de blauwe zee, waarop de branding een heldere witte streep trok; genoeg om ons te doen gevoelen wat we misten door het ongunstige weer. Voorzichtig glibberden we naar beneden langs een zeer steil pad, dat geplaveid bleek met ..... pijpaarde, die hier voor het grijpen lag. Onze baroega was een flink gebouw met vier vertrekken, een groote voorgalerij, goed onderhouden dak en wanden, nieuwe britsen. Zoodra we ons behaaglijk gevoelden in droge kleeren, besloten we, terwijl de regen nog maar steeds op het sirappen dak kletterde, hier minstens een paar dagen te blijven. Dit was aanbevelenswaard met het oog op de interessante streek, waarin we ons nu bevonden, maar ook gewenscht met het oog op onze doorweekte vuile plunje. We nestelden ons dus met meer vertrouwen in ons nieuwe bivouak, pakten meer uit. Het wild ontbrak dezen keer op onze tafel, doch de Regent had voor een mooie visch, een kakap, gezorgd. Goed toebereid door onzen kok, smaakte hij overheerlijk en geplengd met een dietschen dronk, monterde het stevige maal ons heelemaal op. En toen we, behaaglijk droog en heerlijk verzadigd onze beenen onder de tafel staken, droeg een pijpje portorico extra bij tot de huiselijkheid. We boomden zwaar, maar nochtans niet zoo zwaar, of, toen het carillon van de Birasche Notre-Dame kinderbedtijd speelde, waren we reeds ter ruste.
Toen we den volgenden morgen opstonden, was het gelukkig weer droog en scheen de zon aan een blauwen hemel. We namen een bad in het prachtige heldere water van een aardig zwembassin, dat, door de natuur gevormd, door menschenhanden wat verbeterd, door een klare bron gevoed, eene onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons uitoefende. Het duurde evenwel niet lang of op het pad, dat boven ons langs den heuvel leidde, verdrong zich een heele rij Birasche schoonen, varieerend in leeftijd, maar allen vol nieuwsgierige belangstelling voor de blanke kerels in het water. Ze waren voorzien van aarden potten, waaruit we begrepen, dat onze aanwezigheid bij de bron, die het heele plaatsje van water voorzag, stagnatie dreigde te veroorzaken in het dagelijksch gebeuren van menig huisgezin. Dies zochten we het verder maar weer op het droge. Nog voor het ontbijt beklommen we den heuvel achter de pasanggrahan. Midden op de helling stond een armzalige missigit. De heuvel bleek een harde rots te zijn van een zeer eigenaardige formatie, overal vertoonde hij in zijn gesteente openingen, als in een slechte spons of in een stolksche kaas, waarvan dan vele zóó groot waren, dat een hand, een voet er met gemak in schuil konden gaan. Op den top genoten we een panorama over de kust en over de Golf van Boni, zelfs de eilandjes voor Balangnipa waren heel duidelijk te zien, een panorama, dat deed denken aan de schoone kusten van de Middellandsche Zee. De olijven en oranjeappels vervangen door wildhout en klappers, maar de rotspartijen niet minder interessant, de zee niet minder blauw, het groen niet minder weelderig en bovendien op sommige plaatsen een prachtig wit en breed strand, dat onze Hollandsche harten deed opspringen. Het dorp met verscheidene flinke huizen lag aan onze voeten in de schaduw van hoog geboomte. Eigenaardig die pannen daken van sommige woningen, nergens zagen we dat op Zuid-Celebes.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.