Reisherinneringen van een bestuursambtenaar in Zuid-Celebes | Page 3

L.M. van Klaveren
de orders te vernemen voor den volgenden dag. We hadden besloten een geen al te groot traject af te leggen, doch den volgenden nacht door te brengen te Lemoe-Lemoe, een klein plaatsje ongeveer zes paal oostelijker aan de kust gelegen. Wij zouden ons al jagende te voet door de rimboe daarheen begeven, terwijl onze bagage weer met de prauw overzee en de paarden langs het strand derwaarts gedirigeerd zouden worden. Daarna zetten we nog een gezelligen boom op bij de miserabel brandende lamp en letten maar niet te veel op de talrijke muskieten. Onze kok vergastte ons nog op gepofte ma?skolven, waarbij naar aller gevoelen het best een biertje zou smaken, 't welk dan ook met bekwamen spoed uit het mandikamertje werd gerequireerd, waar de flesschen ter afkoeling in de tampajan waren gelegd. V����rdat we onze slaapplaatsen opzochten gingen we nog even buiten de ronde doen en een blik werpen op de zee. De alom heerschende stilte van den tropennacht werd nauwelijks verstoord door de lichte deining, welke het dofgrijze vlak van de immer rustelooze zee beroerde, waarboven het wolkenlooze met sterren bezaaide uitspansel was opgehangen. Een lichte landwind deed eenige prauwen onder de kust voor anker liggende, zachtjes heen en weer schommelen en niets scheen de vredige stemming in de natuur te bedreigen dan een aan den zuidelijken horizon ver-verwijderd grommen van den donder. Bij het bleeke blikkeren in het verschiet doemden wazig en zwart de bergen van Saleyer op. Rechts, schijnbaar op het watervlak, flonkerde met regelmatige tusschenpoozen een heldere ster. 't Was het kustlicht van Boeloekoemba, dat vertrouwelijk en geruststellend lonkte.
Onder 't kleine dak van het Boegineesche poortje voor ons verblijf verglom het vuurtje van de wakers. Ineengedoken zaten de braven daar. De sarong hoog opgetrokken, beschutte tegen de koelte van den nacht en tegen den bloeddorst van de muskieten. 't Zuiver geweten had dengene, wiens waakstonde nog niet gekomen was, reeds den verkwikkenden slaap gegund. De lans, geducht wapen in de hand van den schildwacht, scheen mede verzekerd van het gemoedelijke van den toestand, leunde vertrouwelijk als haar meester tegen de ruwe poort en wedijverde met dezen in het vervolmaken van het stemmingsbeeld. De stemming, die van de natuur uitging, deelde zich dermate aan ons mee, dat we het geluk hadden haar ook over te brengen naar ons veldbed, waarin we achter de klamboe onze welverdiende rust gingen genieten. Voor zonsopgang waren we weer uit de veeren. De temperatuur was nu heerlijk. In het voorgalerijtje gezeten genoten we van een kopje koffie en van het fraaie uitzicht, dat de zonsopgang ons bood. Statig verhief de dagvorstin zich boven den hoogen rug van Kaap Bira. De jongens waren reeds druk in de weer om voor ons ontbijt te zorgen. Nadat we ons wederom in de bijgebouwtjes gewaagd hadden en aangekleed waren, konden we dan ook spoedig aan den slag gaan. Het menu bestond hoofdzakelijk uit nasi goreng met de overgebleven eenden van den vorigen dag en thee. Het was zaak om ons goed vol te proppen, want evenals den eersten reisdag zouden we pas laat in den middag ons tafeltje weer gedekt vinden. Op dergelijke tochten doet men het beste slechts twee maal daags te eten, het gaat ook moeilijk anders. Terstond na het ontbijt werd alles weer gereed gemaakt om in de prauw geladen te worden en wij bleven nog een poosje hangen om een oogje in het zeil te houden, dat er niet te veel getalmd werd. Toen we de zekerheid hadden, dat de expeditie spoedig onder zeil kon gaan, en de paarden ook reeds vertrokken waren, hingen wij onze snaphanen om en begaven ons op weg.
Het gevolg, dat we met het oog op de jacht zooveel mogelijk beperkt hadden, bestond uit een onderhoofd, die ons als gids zou dienen, een oppasser en een paar kamponglieden om de patroontasschen, etc. te dragen en ons eventueel onder weg van dienst te zijn. De Regent, die meer voor een zeereis scheen te gevoelen, zou met de prauw naar Lemoe-Lemoe gaan. Eerst zouden we een eind den weg opgaan, welke van Tanah-beroe landwaarts in naar Tyro leidt, een plaatsje aan de Bonische Golf gelegen. Zoodra we het vlakke zandige kustgedeelte met z'n klapperbosschen door waren begon de weg, welke eigenlijk niet meer dan een breed voetpad was te stijgen.
Het land rijst hier terrasvormig zonder evenwel meer dan een vijftig meter boven het zeeniveau te stijgen. Op vele plaatsen bestond de bodem uit die onvruchtbare roode grondsoort, welke op Celebes zoo veel voorkomt. De vegetatie was hier dan ook vrij armoedig, alang-alang en hier en daar struikgewas en wat laag geboomte.
Menschelijke woonsteden behoefde men hier niet te zoeken en veel voor de jacht beloofde het land ook niet, gelet op de toch al zoo armelijke fauna van het eiland Celebes. Evenwel, een maaltje zouden onze naarstige pogingen toch opleveren.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.