Reis naar Merw | Page 7

Not Available
alluvium. Geen
duinen meer, niet de minste verheffing van terrein: eene kale, eentonige
vlakte strekt zich voor ons uit, zoo ver de blik reiken kan, doodsch en
ledig, slechts hier en daar geschakeerd door witte plekken van zeezout.
Dat is de woestijn van Karakoem. Ter linker hand verrijzen de bergen
van den Grooten-Balkan, die weldra als in den grond verzinken; rechts
verheft zich, als een eiland te midden van deze waterlooze zee, een nog
lager bergketen, die van den Kleinen-Balkan. Deze twee bergketenen
omsluiten een soort van dal, waarin de noordoosten wind met
ongewone hevigheid kan woeden. Tot dusver zijn er op den
transkaspischen spoorweg nog geen ongelukken gebeurd, waarbij
menschenlevens te betreuren vielen; maar het is wel voorgekomen dat
treinen door dien geweldigen wind werden tegen gehouden of wel
pijlsnel van het eene station naar het andere voortgejaagd. De generaal
Annenkof laat te Mikhaïlowsk een meteorologisch observatorium
inrichten, waar men de gelegenheid zal hebben de snelheid en de kracht
van deze verschrikkelijke orkanen te meten.
Op dit oogenblik verfrischt geen enkel zuchtje de heete lucht, en toch
stopt de trein eensklaps. Wat is er gaande? Soldaten stappen uit en
begeven zich naar voren. Worden wij door turkmeensche bandieten
aangevallen? Och neen: er loopen eenvoudig eenige kameelen op een
rij achter elkander over de baan. Bij de nadering van den trein zetten zij
het wel op een draf, maar zonder van de rails af te gaan. Naar het
schijnt, zijn deze dieren buitengewoon dom, en hunne inlandsche
geleiders zijn het niet veel minder: men kan hun maar niet aan het
verstand brengen dat de spoorweg geen heerbaan voor karavanen is. De
soldaten keeren terug na de kameelen verdreven te hebben, en de trein
zet zich weer in beweging. Maar ondanks alle voorzorgsmaatregelen
mogen wij Merw niet bereiken, zonder een kameel verpletterd te
hebben. Het is donker geworden: een vrij hevige schok doortrilt al de
wagens: de locomotief heeft twee dromedarissen ter aarde geworpen en
de trein rolt voort over de vermorzelde lijken. De onthutste eigenaar
heft jammerend de handen ten hemel: het is te laat! Hij krijgt geene

vergoeding voor zijne beesten, en mag zich gelukkig rekenen dat hij de
herstellingskosten van de locomotief niet moet betalen; want ook deze
is ernstig beschadigd en wij moeten anderhalf uur ophouden aan het
volgende station, Ballah-Isjem, om de machine weer in orde te brengen.
Evenmin als te Molla-Karry, is hier zoet water te vinden. Om eene
kleine bron van drinkbaar water te vinden, moet men naar de oasis van
Kazandjik gaan, op honderd-tachtig kilometers afstands van de zee. Dit
gebrek aan water was een van de ernstigste moeilijkheden bij den
aanleg van den transkaspischen spoorweg.
Maar zoo er te Balla-Isjem geen frisch water te bekomen is, zal men er
weldra zeer goedkoop vuur en licht kunnen krijgen. Men heeft namelijk
over eene uitgestrektheid van twee-en-dertig kilometers, in de richting
van het zuidwesten, petroleumbronnen ontdekt. Een put ter diepte van
driehonderd meters levert omstreeks vierduizend poed olie per
etmaal;--een russisch poed staat ongeveer gelijk met zestien
kilogrammen. De olie wordt per spoor naar het station gevoerd.
Datzelfde lijntje doorsnijdt ook nog eene uitmuntende zoutbedding, en
raakt aan een heuvel, die een soort van natuurlijk asphalt, kir genaamd,
bevat.
Eindelijk is de lokomotief weer in orde; het sein wordt gegeven, en wij
stoomen verder naar Aïdin, Perewal, Aktsja-Kouima, Kazandjik,
Oezoen-Soe, Oesjak. Al deze stations, met uitzondering alleen van
Kazandjik, zijn ware verbanningsoorden: geen water, geen spoor van
groen, geene enkele levende ziel buiten de stationsbeambten. Daar er
geen maanlicht is, missen wij ook den fantastischen aanblik van de
eindelooze steppe bij helderen nacht. Het best is maar te slapen.
4 September.--De dag was nog niet aangebroken toen de trein te
Kizil-Arwat aankwam. Wij zijn hier op tweehonderd-twee-en-veertig
wersten van de Kaspische-zee, op het punt tot waar de spoorlijn in 1880
werd doorgetrokken. Hier stapten de troepen van Skobeleff uit den trein
om verder naar Ghéok-Tépé te marcheeren. Kizil-Arwat, tegenwoordig
een station van de tweede klasse, telt reeds tweeduizend inwoners,
Russen, Perzen, Turkmenen. Hier begint, naar men ons verzekert, de
oase van Akhal-Tekké, de verblijfplaats van die geduchte en

onversaagde roovers, die zoo heldhaftig voor hunne onafhankelijkheid
gevochten hebben. Het is goed, dat men het ons verzekert, want ik voor
mij zou niet gedacht hebben, dat ik mij in eene oase bevond. Op het
hooren van het woord oase, denkt gij aanstonds aan lommerrijk
geboomte, aan heldere beken, aan irrigatietoestellen; zijt ge geen
vreemdeling in Afrika, dan denkt ge bovendien aan palmen en dadels.
Te Kizil-Arwat zoudt ge vergeefs naar palmen uitzien, die trouwens
nergens te vinden zijn in geheel Turkmenië, waar brandend heete
zomers worden opgevolgd door zeer strenge winters. Een armzalig
beekje, waarvan het water, om drinkbaar te zijn, eerst gefiltreerd moet
worden; akkers met graan, geelachtige weilanden met schraal gras,
enkele dwergachtige boomen: dat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 39
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.