Reis in Utah en Arizona | Page 9

Albert Tissandier
over Europa, over
Parijs enz. Hoe komt die jonge herder hier in de woestijn aan de kennis,
waarvan deze vragen getuigen?
Mijn laatsten nacht in Arizona heb ik doorgebracht te Navajo-Well, een
bij uitnemendheid eenzaam plekje. Men vindt daar in den grond,
tusschen twee rotsen, een kuil of gat, een soort van natuurlijken
regenbak, waarin zich het regen- en sneeuwwater verzamelt: van
heinde en ver trekt men daarheen om te drinken, hoewel het water
afschuwelijk slecht, bijna bedorven is. Maar men heeft geene keus; en
zoo ziet men ook gansche zwermen van vogels naar deze plek
heenvliegen.
Toen wij tegen zonsondergang Navajo-Well naderden, zagen wij reeds
op eenigen afstand geheele troepen van wilde tortelduiven en raven, die
eendrachtig naar den plas zich heenspoedden om te drinken. Zij
naderden bijna een voor een tot het gat, heel ordentelijk queue makende
als aan den ingang van den schouwburg, en wachtten al fladderende of
heen- en weerstappende hun beurt af.--Ik begon onze kruiken met dit
troebele water te vullen; wij moesten in de eerste plaats den dorst onzer
paarden lessen; vervolgens wachtte ik een poos, om zoo mogelijk wat
minder troebel water voor ons zelven te bekomen.
Terwijl wij aldus beslag legden op den put, schaarden zich een
honderdtal tortelduiven, blijkbaar weinig gesticht door mijne

tegenwoordigheid, op een afstand van nauwelijks tien ellen op den
grond; nog andere vogels voegden zich daarbij. Ik maakte zoo weinig
mogelijk beweging, om de lieve, bevallige diertjes niet te verschrikken:
weldra was ik dan ook omringd door dichte zwermen van vogels. Er
was voor hen een overwegende reden om het niet zoo gauw op te geven:
het was nagenoeg zes uren in den namiddag: de avond begon, en zij
moesten toch drinken eer zij gingen slapen. Met het grootste genoegen
maakte ik voor hen plaats.
Navajo-Well ligt in het open veld; roode rotsmuren sluiten den
gezichteinder af; de laatste schemering van den dag dooft meer en meer;
de halve maan begint haar schijnsel over het landschap uit te gieten. In
de struiken en tusschen de bloemen weerklinkt het gezang van de
krekels, waaraan zich het weemoedig gekir paart der tortelduiven, die
op de takken der ceders schuilen, en het getjingel van de bellen onzer
paarden: een heerlijk concert te midden van de doodsche stilte dezer
wildernissen. Nooit zal ik de tooverachtige landschappen bij
Navajo-Well vergeten, noch dezen avond bij maneschijn en
sterrenlicht.
Te Kanab teruggekeerd, achtte ik nu den tijd gekomen om naar
Salt-Lake-City en naar hetgeen men de beschaafde amerikaansche
wereld noemt, weer te keeren. Ik aanvaardde mitsdien de terugreis.
Maar ook dit laatste gedeelte van den tocht is interessant genoeg. Van
Kanab tot Panguitch draagt de natuur een niet minder vreemd en
buitensporig karakter dan in Arizona.
Wij volgen geruimen tijd het bed der rivier, dat nu, in de maand Juni,
bijna geheel droog is: onze paarden loopen over vochtig zand, tusschen
twee roomkleurige bermen van zandsteen; boven de bermen verheffen
zich oranjekleurige heuvels, gedeeltelijk bedekt met donkergroene
ceders en blauwachtige saliestruiken; verder ziet men weder muren van
rooskleurigen, wit geaderden zandsteen; aan den horizon eindelijk de
White-Cliffs, reusachtige rotsen, die door haar zonderlinge vormen en
haar verblindend witte kleur aanstonds de aandacht trekken. Over een
gedeelte van haar loop is de Kanab-River omzoomd door eene
uitgestrekte bank van vulkanisch gesteente, waarboven de White-Cliffs

oprijzen.
Te Panguitch maakte ik een uitstapje in de bergen, die de vruchtbare
vallei, waarin het stedeke gebouwd is, omlijsten. Geruimen tijd reden
wij door uitgestrekte weilanden, bezaaid met dorpen van eene
eigenaardige soort: de holen der prairiehonden, die men hier in groote
menigte aantreft. Deze vreedzame, zeer makke dieren blijven bij onze
nadering meerendeels rustig zitten op den zandhoop, die zich boven
hun hol verheft, en zien ons met nieuwsgierige blikken na; anderen
loopen en springen al spelend in het hooge gras.
Vervolgens kwamen wij in het gebergte. Te midden van plateaux van
licht groenen zandsteen verheffen zich een aantal rotsen van dezelfde
steensoort, die hooge, kale heuvels vormen. De hevige regenvlagen en
het in het voorjaar afstroomende water hebben in deze uit losse steenen
saamgegestelde heuvels diepe groeven en geulen gegraven en
veranderen telkens hunne gedaante op de zonderlingste wijze. Door
vorm en kleur beiden maken deze groene rotsen een buitengewonen,
verrassenden indruk: ook hier weder is het, als dwaalde men door eene
fantastische tooverwereld.
In de bergkloven en in den omtrek van Panguitch heb ik een aantal
ratelslangen gezien; zij zijn in deze streken niet groot, maar maken met
haar staartschubben eene zeer luidruchtige muziek, die men op
tamelijken afstand hoort, lang voor men de slangen zelven ziet. Ik heb
er enkelen gedood, die eene lengte hadden van ongeveer een el. Een
dezer slangen bleef, met fonkelende blikken, onbeweeglijk op den weg
liggen en scheen gereed zich op mijn paard te werpen, dat eensklaps
stilstond zoodra het de slang gewaar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 14
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.