Reis in Nepal | Page 2

Gustave le Bon
nam dus nu ook genoegen
met mijn onpleizierig gevolg.
In de eerste dagen van Januari 1885 vertrok ik van Motihari. De afstand
van deze stad tot Khatmandoe bedraagt ongeveer
honderd-drie-en-zestig kilometers; de weg loopt voor verre het grootste
gedeelte over de takken van de Himalayaketen, die de vallei van Nepâl
ten zuiden begrenzen. Men doet de reis gedeeltelijk in een palankijn,
gedeeltelijk in eene soort van hangmat, dandy genaamd, welke door
vier mannen gedragen wordt, die op smalle paden, zoo noodig, op eene
rij achter elkander kunnen gaan. Het aantal dragers, dat men voor de
geheele reis noodig heeft, bedraagt zoowat veertig, want men moet alle
behoeften medenemen, aangezien onderweg niets te bekomen is. Zij

loopen voortdurend op een draf en wisselen, al loopende, elkander om
de vijf minuten af.
Het gevaarlijkste gedeelte van de reis is buiten kijf het dichte, zeer
vochtige en moerassige woud van Teraï, aan den voet van de Himalaya.
Wanneer men des nachts door dit woud trekt, steekt men een aantal
flambouwen aan, om de wilde dieren, die hier buitengemeen talrijk zijn,
op een afstand te houden. Het woud begint bij het dorp Semelbasa.
Mijne dragers, voorgevende dat zij flambouwen gingen koopen, lieten
mij een ganschen nacht in het bosch alleen: zeker in de hoop dat de
tijgers en panters den reiziger zouden verslinden, maar de zakken met
roepijen, die hij bij zich had, ongedeerd zouden laten. Ik stak een aantal
kaarsen op, en stelde mij daardoor in veiligheid tegen het verscheurend
gedierte. Mijn beschermengel behoedde mij voor de kwaadaardige
miasmen, waarvoor ik banger was dan voor tijgers. Ik gebruikte den
palankijn als lessenaar en bracht den nacht schrijvende en lezende door,
om toe te zien dat de kaarsen niet uitgingen; en toen tegen den morgen
mijne vriendelijke dragers terugkwamen om te zien of er nog eenige
kluifjes van den Europeaan waren overgebleven, bracht ik hun met
korte maar krachtige woorden aan het verstand, dat een revolver een
uitmuntend middel is om onwillige koelies tot hun plicht te brengen.
De twee passen van de Himalaya, die men moet overtrekken om de
vallei van Nepâl te bereiken, de passen van Sisaghiri en Sjandragari,
zijn buitengewoon lastig en moeilijk. Bij herhaling voert de tocht over
uiterst smalle paden, in de steile bergwanden uitgehouwen, en
waarnevens diepe afgronden gapen. Het prachtig panorama echter, dat
zich op deze hoogten voor het oog ontrolt, gaat alle beschrijving te
boven. De half in wolken gehulde, schemerende toppen van de
Himalaya, waarboven de reusachtige massa van den Gaurisankar oprijst,
vormen in het rond eene stralende kroon van smettelooze sneeuw,
terwijl beneden groene wouden en bloeiende valleien zich uitstrekken.
Bij dit ontzaglijk grootsche tooneel vergeleken, schijnen de schoonste
landschappen van Zwitserland welhaast eene theaterdekoratie.
Na de laatste bergketen te zijn overgetrokken, zagen wij voor onze
voeten de vallei, waar, binnen een betrekkelijk klein bestek, de
hoofdstad en de voornaamste steden van het land schier naast elkander
zijn gelegen. Deze vallei is bij uitnemendheid vruchtbaar. De
berghellingen waarlangs wij afdaalden, nu en dan snelvlietende beken

doorwadende, waren met de schoonste boomen bedekt. Tusschen dit
weelderig groen verscholen zich een aantal dorpen, die met hunne
kleine tempeltjes, hunne fraai gesneden houten huisjes, bijna den
indruk maakten van eene verzameling van pagoden.
Wij hielden onzen intocht in Khatmandoe, begeleid door het eskorte,
dat de engelsche resident had afgezonden om ons te ontvangen. Eene
talrijke menigte stond in de straten opeengepakt, wachtende op onze
aankomst, die lang vooruit bekend en blijkbaar eene zaak van
buitengewone beteekenis was. Om de woning van den resident te
bereiken, moesten wij de geheele stad doortrekken; de lieden van ons
eskorte deden hun uiterste best om de nieuwsgierigen, die ons schier
verdrongen, op eenigen afstand te houden; maar vermaningen,
bedreigingen en stokslagen baatten al even weinig.
Na mijne opwachting bij den engelschen gezant te hebben gemaakt,
nam ik mijn intrek in eene tent, die ik buiten, op eenigen afstand van de
stad, had laten opslaan. Ik zou daar goed gehuisvest zijn geweest,
indien ik geen hinder had gehad van de koude nachten, en van de
herhaalde bezoeken der jakhalzen, die mijn voorraad van eetwaren
kwamen verslinden. Ik leefde hoofdzakelijk van hetgeen mijn bediende
machtig kon worden, ondanks den weerzin der Nepaleezen om iets, hoe
gering ook, aan een Europeaan te verkoopen. Van tijd tot tijd werden
mij van het engelsche gezantschap levensmiddelen gezonden.
Geen enkel Europeaan, ook de engelsche gezant niet, mag in eene stad
van Nepâl op straat verschijnen, zonder begeleid te worden door
minstens twee soldaten van de keizerlijke lijfwacht, die u als uwe
schaduw volgen en u, onder geen voorwendsel, een oogenblik uit het
oog mogen verliezen. Naar het heet, moeten zij den Europeaan
beschermen tegen de vijandelijke gezindheid der bevolking, maar
inderdaad is het hun taak hem te bewaken. De soldaten die mij waren
toegevoegd, waren mij intusschen van groote
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 27
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.