geestes en het scheppend vermogen der ziel!
Gebeurde het nu nog, o landgenaoten, dat iemand met kleinachting van Belgi? dorst spreken, wijs dan op dit reuzenbeeld, op Rubens, wiens kunstgewrochten de wereld verstommen, en uw antwoord zal hem doen blozen; en, indien een vreemdeling u de heldendaden zijner vaderen op duizenderlei wijzen komt verhalen, denk niet, dat hij grooter is dan gij; o, neen, niemand is groot boven eenen Belg!
Van Dyck! Quellyn! Jordaens! Teniers! en gij allen, doorluchtige Belgen, staat op uit het verledene; schaart u om het beeld van uwen meester, en geeft getuigenis der grootheid van uw vaderland!
O, ja, in mijne zielsverrukking zie ik u! Daar staat gij allen met de onsterfelijke kroon der kunst gesierd!
O, gij, zonen van het oude Belgi?, gij, wier roem op dit oogenblik door duizenden uwer ontroerde broederen wordt uitgeroepen, dat uwe zalige schimmen zich in onze dankbaarheid verblijden; gij ziet het, wij verdienden de glorie van uwe namen te hebben ge?rfd.--Vraagt van den God, bij wien gij woont, dat Hij het heilig vuur der kunst altijd onder ons late vlammen; smeekt Hem, dat de stempel, waarmede Hij het geslacht der Belgen geteekend heeft, nimmer worde uitgevaagd; en wij zullen Hem eeuwig danken over het kleine plekje gronds, dat Hij ons op deze aarde heeft geschonken; o, ja, want het is het schoonste, het heerlijkste der wereld.
REDEVOERING
UITGESPROKEN OP DE VERGADERING VAN HET TAALVERBOND, TEN STADHUIZE VAN BRUSSEL, DEN 11^{den} FEBRUARI 1844.
Mijne Heeren!
De verzekering dat Gij mij uwe welwillende aandacht zult gelieven te verleenen, en de hoop dat mijne woorden niet zonder nut zullen zijn, geven mij stoutmoedigheid genoeg, om in deze vergadering tot UEd. te durven spreken.
Ik zal niet met UEd. in diepe overweging treden; verwacht van mij noch ingewikkelde beredeneering, noch redekundig opstel,--mijne stem moet in uwe harten de snaar der vaderlandsliefde gaan treffen, ons ontroeren van vreugde bij de beschouwing der vruchten van onzen arbeid, en ons moed inboezemen tot het vervullen onzer hooge zending. Dit is mijn doel.
Mijne Heeren!
Hij, die de geschiedenis van Vlaanderen lezende, den geest der gebeurtenissen wil doorgronden, zal met ons bevinden, dat zij niets anders is dan het verhaal der wisselvalligheden van den strijd, die nu sedert achthonderd jaren op onzen bodem tusschen het Vlaamsen grondbeginsel en den Romaanschen aandrang wordt geleverd.
In dit gevecht van den onbuigbaren moed tegen het getal, heeft het bloed gestroomd van al de helden, wier namen gij met hoogmoed uitspreekt; het is op dit veld, dat eens De Coninck en Breydel, Jacob en Philips Van Artevelde het zwaard ophieven tegen de Romaansche heerschzucht;--en van al de rampspoeden, die Vlaamsch-Belgi? zoo overvloedig moest doorstaan, zijn er weinige, die niet het kenmerk dragen der verdrukking, door een Zuidervolk ons aangedaan. Als voorwachten der Germaansche volksstammen hebben onze vaderen tegen de Romaansche overweldiging geworsteld met eene ontembare hardnekkigheid en met eene wonderbare zelfopoffering.--Maar niet altijd kon leeuwenmoed opwegen tegen getal en arglist. Bovenal in deze laatste tijden werd Vlaamsch-Belgi? weggesleept door Europeesche gebeurtenissen, welke het niet toelieten eenigen invloed op zijn eigen lot uit te oefenen. Dwars door alle staatsorkanen, gekneusd en gewond door omwentelingen, kwam het vaderlijk erfdeel tot ons in eenen hachelijken toestand.
De vreemde heerschzucht had de openbare verbastering ten troon gevoerd; onze moedertaal, de taal der Vlaamsche helden, werd niet alleen miskend, maar bespot en veracht; onze luisterrijke geschiedenis was vergeten; het uitheemsche bederf stroomde langs alle zijden over onze grenzen tot in den schoot onzer huisgezinnen; onze godsdienstige gevoelens, onze rechtzinnige zeden, onze nationale roem, onze taal,--alles, alles ging verzwinden in de gulzige kolk der Fransche goochelbeschaving. Reeds ja, reeds lag de breede hand des tijds op den naam van Vlaming, om hem uit het wereldboek te vegen.
Het is dan, Mijne Heeren, dat eenige afstammelingen der De Conincks en der Artevelden, eenige Vlamingen met warmer bloed, in zich de verterende vlam der verontwaardiging voelden ontsteken. Met het hoofd gebogen en met verkropt gemoed aanschouwden zij de verbastering hunner broederen en de verdrukking, waaronder het Vlaamsche grondbeginsel verzonken lag. Zij zagen hoe de gunsten en het welzijn voor de Vlamingen niet waren; hoe twee millioen hunner werkende broeders van alle beschaving, van allen zedelijken voortgang verstoken en als tot de onwetendheid veroordeeld bleven: zij zagen hoe het ongeloof, de echtbreuk, de spotternij, de arglistigheid en de zelfmoord in duizenden boeken aan hunne landgenooten als deugden werden voorgepredikt; in hun oor klonk de lastertaal van den vreemde, en de hoon, het voorgeslacht aangedaan, doorvlijmde hunne harten. Zij zagen het rood der schaamte de wangen bekleuren van den Vlaming, aan wien een uitheemsche gelukzoeker vroeg tot welk volk hij behoorde!
Hunne hoofden zonken dieper bij het aanschouwen van zulke vernedering; hunne tranen vloeiden in stilte over het verlies van zoovele herinneringen, die ons weleer eene roemrijke plaats tusschen de volkeren der wereld hadden toegeruimd.
Eensklaps, alsof God zijnen vinger op hun voorhoofd hadde geplaatst en tot
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.