u mijne ontroering uit te drukken.
Maar de dankbaarheid, dit heilig gevoel, dat ik met liefde voor u gevoed heb, dwingt mij tot spreken, hoe ontoereikend de gewone taal ook zij....
Ik was een dwalend kind der kunst, zonder steun, zonder troost, en mijne droefheid lag diep verborgen in mijnen boezem. Mij ontbrak grootheid en waardeering.
Hoe edelmoedig schonkt gij mij die heilvlammen van mijn leven!--Gij hebt mij met den naam van vriend genoemd, en die naam heeft steeds als een troostend woord in mijn oor geklonken: het maakte mij zoo sterk, zoo moedig! Want het scheen mij toe, dat de vriend van Gustaaf Wappers groot genoeg was, om aan de bevechtingen van het lot te wederstaan. Ook dreef de rampspoed en het ongeluk ongevoeld boven mijn hoofd: mijne glorie en mijn onverderfbaar geluk bestonden en rustten in uwe edele ziel, die mij hare hoogschatting en hare genegenheid geschonken had.
Weet gij niet, Gustaaf, in hoeverre de geest, die in mij leeft, zich aan u verkleefd heeft, daar een woord van u, zoet of straf, de bestendige gevoelsmeter van mijn hart was?
Gij hebt dikwijls gezien, hoe mijne oogen van vreugde blonken, wanneer ik het opgepropt en benepen gevoel van mijnen overladen boezem in den uwen had mogen uitstorten; en wat droefheid mij het hoofd nederboog, wanneer het geval mij voor eenen tijd van u scheidde; want alhoewel ik niet met uw uitstekend vernuft begaafd ben, toch heeft eene geheime kracht, iets magnetisch, mij onweerstaanbaar tot u gedreven. Niet uit laag belang, niet op hoop van stoffelijk voordeel, neen! maar gelijk aan het klimmende veil, dat niet leven kan, tenzij het eenen eikeboom omhelzen moge, heb ik, ootmoedig doch warm kunstenaar, mijn geluk en mijn ongeluk aan de wisselingen van het lot gehecht. Hoe zaliglijk moet ik dan ook in dit plechtig oogenblik niet ontroerd zijn, nu gij als kunstvorst eenen troon beklimt, die met meer roem en met schooner stralen omglansd is dan die van de koningen der aarde. Zij heerschen over de stof, hunne macht steunt op geweld; maar gij heerscht over den geest en over de ziel, en uwe wapens zijn de onsterfelijke werken uwer handen.
Begrijpt gij, Gustaaf, wat hooge zending u is gegeven? Opperpriester in den tempel der Vlaamsche kunsten, zijt gij het, die de geheimen der glorie van het vaderland moet verkonden; uwe stem moet in het heiligdom als een mirakel klinken, en Belgi? heeft op u de toekomst zijner schilderschool gevestigd.
Wie kan toch die zending beter dan gij vervullen?--dan gij, die bij de macht van het scheppende penseel ook de macht van den beseffenden geest voegt, en die te gelijker tijd de betrekkingen der zichtbare natuur en de bedekte aandoeningen der zielen meten kunt?
Die verheffing maakt u toch niet grooter in mijn oog; zij kan mijne bewondering voor u niet vermeerderen,--maar zij doet u rechtvaardigheid, en zij vervult uwen dankbaren vriend, wiens weldoener gij waart, met streelende vreugd, omdat zijne gebeden eenen galm gevonden hebben voor den troon van den God, die eenen straal van zijne scheppende kracht en den geest van Rubens in uwen schedel heeft gestort.
Hoezeer, Gustaaf, moet uw eigen hart in dit oogenblik van genoegen vol zijn, wanneer gij in het oog van uwen ouden vader eenen traan van geluk en teederheid ziet blinken,--in het oog van hem, wiens bloed u door de aderen stroomt en wiens grijze haren de verheerlijking van zijnen naam en uwe grootmaking hebben mogen zien.--En de zalige ontroering uwer liefderijke moeder, wie zou die beschrijven?--van haar, die haar kind, de vrucht van haren schoot en het voorwerp harer bestendige moederliefde, tot kunstvorst heeft hooren uitroepen, en die gewis, reeds bij het hooren van dien roep, hare warme tranen op uwe wangen gesproeid heeft.--En uw broeder, Gustaaf, die getrouwe vriend uws levens, die met eene nooit volprezene deugd en edelheid van gemoed uwe verheffing en uwe glorie als zijn eigen geluk, zonder achterdocht heeft bemind;--begrijpt gij wat geestontheffing dien goeden broeder tot den hemel der zielsverrukking opvoert.
O, ja, smaak een welverdiend geluk: verstaal uwen geest tot de verheerlijking van uw vaderland, drijf den roem der Vlaamsche school tot aan de palen der bekende wereld: leef lang, zeer lang, en laat eens uwen onsterfelijken naam aan onze zonen als een erfdeel, waarop zij bij den vreemdeling roemen mogen--en dat zij dan, na eeuwen tijds, nog met erkentenis en hoogmoed, als eenen glorierijken roep aanheffen:
GUSTAAF WAPPERS was een Belg!
REDEVOERING
UITGESPROKEN BIJ HET BEELD VAN RUBENS, OP HET OOGENBLIK DER PLECHTIGE ONTHULLING (1840).
Zal mijne stem zich verheffen, om u de verdiensten der scheppingen van Rubens te ontleden? Kan ik eenen lauwer meer in zijne kroon vlechten? Neen, tweehonderd jaren hebben zijne onsterfelijkheid bevestigd: twee eeuwen rusten op zijn graf; doch zijn naam, zijn glorierijke naam straalt nog gelijk de jonge zon des morgens!
Gij allen, die mij hoort, hebt meer dan eens in stille bewondering voor zijne
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.