Prometheus ontboeid | Page 8

Percy Bysshe Shelley
morgen,?Of de wijze ontwaakt in zorgen.
*VIERDE GEEST.*
'k Sluimerde op een dichtermond,?Droomend als wie liefde vond?In zijn aêm geluid nog suizend,--?Aardsche vreugden zoekt noch vindt hij,?Hemelsch kust hij en bemint hij?Wezens in de wouden huizend?Der gepeinzen. Van het dagen?Tuurt hij soms tot 's avonds duister:?O van gele bijen ruischt er?'t Bloesemen der klimophagen,?'t Gouden zonlicht hoogt hun luister,?'t Weergekaatste door het meer;?Wat hij ziet, hij weet het niet,?Maar herschept het in zijn lied
Tot gestalten werklijk, méer?Dan de mensch die levend heet:
Kindren der Onsterflijkheid.?Een van dees me ontwaken deed:?'k Ging u troosten, daar gij lijdt.
*IONE.*
Ziet gij niet naadren van het Oost en 't West?Twee wezens? glijden tot één dierbaar nest?Duiven niet zoo, een tweelingpaar gevoed?Door de atmosfeer die alles leven doet,?Op snelle, stille vlerken naar omlaag??En hoor! die stemmen zoet, toch vol geklaag:?'t Is leed vermengd met liefde tot éen lied.
*PANTHEA.*
Spreekt gij nog, zuster? Woorden vind ik niet.
*IONE.*
Hun schoonheid geeft mij stem. Zie hoe zij drijven:?Op wieken rusten zij van hemel-kleur,?Oranje en hemelsblauw verdiept tot goud:?De lucht straalt van hun lach als van een ster.
*KOOR DER GEESTEN.*
Hebt gij de Liefde-zelf aanschouwd?
*VIJFDE GEEST.*
Toen 'k over wijde landen?Haastte als de vlugge wolken die de luchtwoestijn bevaren, Vloog die gestalte ster-gekroond op vleugelen die brandden Van weerlicht aan en schudde heil uit ambrozijnsche haren; Haar stappen spreidden licht op de aard. Maar dra verdween dat stralen, Verwoesting gaapte: waanzin bond wie hooge wijsheid zeiden; Helden verdwaasd, jonglingen bleek die stierven zonder smalen, Zag 'k in den nacht. En ik ging voort, tot gij, o vorst van Lijden, Glimlachend wreedste erinnering verkeerdet in verblijden.
*ZESDE GEEST.*
't Vernielende is iets zeer verfijnds, o Zuster! weet waarom: Het wandelt niet op de aard, het zweeft niet in de heemlen, Maar het vertreedt met stap die stilt en 't koelt met vlerken stom De teedre wenschen die in 't hart der besten, eêlsten, weemlen; Die door het waaierend geveêrt in valsche rust gewiegd?En door 't bewegen melodieus dier zachte en snelle voeten, Droomen van bovenaardsche vreugd en noemen 't monster Liefd' En, wakker, zien de schaduw Pijn, als hij dien thans wij groeten.
*KOOR.*
Schoon nu Verwoesting schaduw zij?Der Liefde, volgend haar nabij?Op 't witte Doodspaard, dat gevleugeld?Als een stormwind onbeteugeld--?Ook de snelste ontvliedt het niet--?Trapt op onkruid en gebloemt,?'t Slechte en schoone saam verdoemt,?Menschen en gediert vertreedt--?Eens stuit gij dien ruiter wreed,?Hart en lichaam ongedeerd.
*PROMETHEUS.*
Geesten, zegt wie u dit leert!
*KOOR.*
Zijn dan niet in onze luchten?(Evenals wen de sneeuwstorm vluchtte?Voor de Lente en knoppen gloeien,--?'t Vlierbosch trilt in winden mild,--?Ook de herders dolend weten?Dat de meidoorn gauw zal bloeien)?Recht en Vrede, Liefde en Weten:?Glans die worstlend wijder schijnt,--?Als de winden zacht en blij?Den herdersknaap, de profeetsij?Die in u begint en eindt?
*IONE.*
Waar vlo?n de Geesten heen?
*PANTHEA.*
Niets blijft er over?Dan een gevoel van hen, gelijk de toover?Van tonen, wen bezielde stem en luit?Verruischen, eer het antwoordend geluid?Nog zweeg, dat in de diepe ziel blijft dolen?Als echo's winden door oneindge holen.
*PROMETHEUS.*
Hoe schoon dees lucht-geboren wezens! Toch?Voel 'k alle hoop vergeefsch behalve liefde!?En gij zijt ver, Asia, die wen mijn wezen?Overliep, als een gouden beker waart?Voor heldren wijn, anders in dorstig stof?Vervloeid.--Alles is stil. Helaas! hoe zwaar?Weegt deze rustge morgen op mijn hart!?'k Zou kunnen slapen met mijn leed, ofschoon?Ik droomen zou, waar' slaap mij niet ontzeid.?'k Zou willen zijn wat ik eens wezen zal,?De redder en de kracht van 't lijdend menschdom,?Of in de oer-baaiert van 't heelal verzinken.?Er is geen smart, geen heul die nu nog rest:?Aard heeft geen troost, Hemel geen foltring meer.
*PANTHEA.*
Hebt gij vergeten een die bij u waakt?In kouden duistren nacht, en nimmer slaapt,?Dan wen de schaduw van uw geest haar aanroert?
*PROMETHEUS.*
'k Noemde alle hoop vergeefsch, slechts liefde niet,?En gij hebt lief.
*PANTHEA.*
Innig voorwaar. Maar zie,?De ster van 't Oosten is verbleekt, en Asia?Wacht in dat ver-verwijderd Indisch dal,?'t Oord van haar droeve ballingschap, eens ruw,?Eenzaam, bevrozen, gelijk dit ravijn,?Doch nu gehuld in schoon gebloemte en kruid,?Vol zoete winden en geluiden zwevend?In 't woud en langs den vloed, door de atmosfeer?Van haar herscheppend bijzijn, die zou kwijnen?Als zij niet éen met de uwe waar'. Vaarwel.
*TWEEDE BEDRIJF.*
*EERSTE TOONEEL.*
Morgen. Een liefelijk dal in den Indischen Caucasus.
*ASIA.*
alleen.
*ASIA.*
Uit al des hemels vlagen daaldet gij!?Ja, als een geest, als een gedachte dringt?Naar hoornige oogen ongewone tranen,?En het verlaten hart met kloppen kwelt,?Dat rust moest leeren, zijt gij neergedaald,?Gewiegd in stormen; wordt gij wakker, Lente,?O veler winden kind! Zoo plotseling?Komt ge als de erinring van een droom die nu?Verdrietig is omdat hij eenmaal zoet was;?Gelijk bezieling, gelijk vreugde, oprijzend?Van de aarde als 't ware, kleedend in goudwolken?De leegheid van ons leven.--?Dit is het jaargetij, de dag, het uur;?Bij 't rijzen van de zon zoudt, zoete Zuster,?Gij komen, kom, te lang verwachte, nu!?Te lang vertoeft gij! Hoe de vleugellooze?Seconden traag gelijk doodswormen kruipen!?Nog steeds trilt van éen witte ster de stip?Diep in de' oranjen lichtschijn van den morgen?Die zich verwijdt voorbij de purpren bergen:?'t Donkerder meer weerkaatst haar door
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 28
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.