Prometheus ontboeid | Page 5

Percy Bysshe Shelley
ons strekken zou?

Wie kan den Oppermachtge lang behagen?
*MERCURIUS.*
Terug naar jullie ijzren torens, knarst
Met voedsellooze tanden, naast
de stroomen
Van vuur en weeklacht! Geryon, verrijs!
Gorgon,
Chimaera, Sphinx, de meest verfijnde
Duivel, die 's hemels gifwijn
reikte aan Thebe:
Ontaarde liefde, en meer ontaarde haat!--
Die
zullen 't werk volvoeren.
*EERSTE FURIE.*
Medelij!
O medelij! wij sterven in ons smachten:
Jaag ons niet weg
van hier!
*MERCURIUS.*
Neer dan en zwijgt!--
Ontzachbre Lijder! Willens niet, onwillens


Nader ik u: de wil des Grooten Vaders
Dreef mij omlaag, dat ik een
doem volvoer'
Van nieuwe wraak. Helaas! 'k bemeelij u,
En 'k haat
mij zelf, dat ik niet meer kan doen.
Ja, als ik weerkeer, nadat ik u zag,

Schijnt voor een poos de Hemel mij een Hel,
Zoo achtervolgt me
uw magere gedaant
Des daags, des nachts, en glimlacht een verwijt.

Wijs sterk en goed zijt gij, maar woudt vergeefs
Alleen weerstaan
de' Almachtge; gindsche lampen,
De heldre, die de moede jaren
meten
En scheiden, die niet een ontkomen kan,
Leerden 't reeds
lang en moeten 't lang nog leeren.
Juist op dit oogenblik wapent uw
foltraar
Met vreemde kracht van nooitgedroomde pijnen
Machten,
die in de hel langzame ellenden
Beramen, en aan mij werd
opgedragen
Hen hier te voeren, of wat wreeder, wilder,
Verfijnder
duivels in den afgrond huizen,
Dat zij hun taak volbrengen! Zij het
niet zoo!
U, en van al wat leeft anders niet een,
Is een geheim
bekend,--den schepter van
Den wijden Hemel kan het overdragen,--

De vrees daarvoor verbijstert de' Oppergod.
Kleed het in woorden,
vraag of het zijn troon
Bemiddelend omgrijp'; buig in gebed
Uw
ziel, laat in uw trotsche hart den wil
Knielen, een smeekling in een
prachtgen tempel:
Weldaân, deemoedige onderwerping temmen

Den meest vertoornde en machtigste tot zachtheid.
*PROMETHEUS.*
Kwade naturen wijzigen het goede
Naar eigen aard. Ik gaf al wat hij
heeft;
En tot belooning ketent hij mij hier,
Jaren, neen eeuwen,
nacht en dag; hetzij
De zon mijn droge huid doet barsten, 't zij
In
maannacht de kristal-gewiekte sneeuw
Kleeft rond mijn haar; wijl
mijn geliefd geslacht
Vertreên wordt door wie zijn gedachte doen.

Zoo is 't dat de Tyran vergeldt, 't Is recht:
Hij die niet goed is kan
geen goed ontvangen

En voor een weerld geschonken of een vriend

Verloren kan hij haat, vrees, schaamt gevoelen;
Geen dankbaarheid.
Hij loont mij enkel voor
Zijn eigen misdaad. Vriendlijkheid is fel

Verwijt voor zulk een, dat met scherpe steken
Den lichten sluimer

afbreekt van de Wraak.
Gij weet, dat 'k mij niet onderwerpen kan:

Welke onderwerping dan dat noodlot-woord,
Doodszegel van des
menschdoms slavernij,
Als 't zwaard des Siciliaans, dat aan een haar
hangt
Bevend boven zijn kroon, zou hij aanvaarden,
Of kon ik
toestaan? Maar niet wil 'k ze toestaan.
Laat andren Misdaad vleien
waar hij troont
In snel-verganklijke almacht! Veilig zijn zij:
Want
wen het Recht verwint zal 't meelij reegnen,
Geen straf, op 't onrecht
dat het leed, en dat
Te over geboet werd door wie dwalen, 'k Wacht,

Dus duldende, 't vergelding-brengende uur,
Dat sinds wij spraken
zelfs iets nader kwam.
Maar luister, de Helhonden razen. Vrees

Uitstel! want zie! de hemel donkert onder
Uws Vaders frons!
*MERCURIUS.*
O bleve 't ons bespaard--
Mij 't leed doen, u het lijden! Antwoord me
éens nog:
Kent gij het eindperk niet van zijn gezag?
*PROMETHEUS.*
Ik weet slechts dat het eind eens komt.
*MERCURIUS.*
Helaas!
Gij kunt de jaren die uw pijn nog dure
Niet tellen!
*PROMETHEUS.*
Zoolang Jupiter regeert,
Houden zij aan, niet meer noch minder hoop

Of vrees ik.
*MERCURIUS.*
Maar denk even na, en duik
In de eeuwigheid, waar tijd dien ge u
herinnert--
Zelfs al wat we ons verbeelden, eeuw op eeuw--
Een
punt maar schijnt, en de weerstrevende
Gedachte kwijnt, moe in de
oneindge vlucht,
Tot duizlend, blind, verloren, onbeschermd,
Zij

zinkt. Ze telde allicht de trage jaren
Nog niet, die gij in foltring
zonder uitstel
Doorleven moet?
*PROMETHEUS.*
Misschien kan geen gedachte
Ze tellen. Evenwel, zij gáán voorbij.
*MERCURIUS.*
Als gij mocht wonen bij de Goôn dien tijd,
In wellustvreugd
gekoesterd?
*PROMETHEUS.*
Toch zou 'k niet
Willen verlaten dezen zwarten afgrond,
Noch deze
pijnen, wien geen pijndoen rouwt.
*MERCURIUS.*
Helaas! 'k verbaas mij, maar beklaag u toch.
*PROMETHEUS.*
Beklaag des hemels slaven, die zichzelf
Verachten, maar niet mij:
want in mijn geest
Zit heldre vrede, als in de zon het licht,
Ten
troon. Hoe doelloos is het spreken. Roep
De duivels op.
*IONE.*
O zuster, zie! Wit vuur
Spleet dien geweldgen sneeuw-beladen ceder

Tot aan de wortels. Hoe ontzettend huilt
Gods donder 't achterna!
*MERCURIUS.*
Ik moet zijn woorden
En die van u gehoorzamen! Helaas!
Hoe
hangt zich zwaar de wroeging aan mijn hart!
*PANTHEA.*

Zie waar het Hemelkind, gewiekt van voet,
Omlaagsnelt langs het
schuine daagraad-zonlicht.
*IONE.*
Dierbare zuster, sluit uw veedren nu
Over uw oogen, anders ziet ge
en sterft.
Zij komen, komen, zwartend dags geboorte
Met vlerken
zonder tal, waaronder 't hol is
Gelijk de dood!
*EERSTE FURIE.*
Prometheus!
*TWEEDE FURIE.*
Kampioen
Van 's Hemels slave'!
*DERDE FURIE.*
Onsterfelijke Titan!
*PROMETHEUS.*
Hier is hij dien een vreeselijke stem
Aanroept, Prometheus, de
geboeide Titan.
Gruwbare vormen, wat en wie zijt gij?
Nimmer nog
kwamen zoo afgrijslijke
Droombeelden door de hel die monsters teelt

Uit Jupiters alles wanscheppend brein.
Wijl 'k zoo verfoeilijke
wezens zie,
Is 't me of ik lijken ga op wat ik schouw
En lach en
staar in walglijke gemeenschap.
*EERSTE FURIE.*
Wij zijn de dienaars van ontgoocheling,
Van pijn
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 29
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.