Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen | Page 7

Hieronymus van Alphen
VOOR KINDEREN.

VAN

MR. HIERONIJMUS VAN ALPHEN
TE UTREGT,?BIJ DE WED. JAN VAN TERVEEN EN ZOON.
MDCCLXXXII.
AAN MIJN KLEINE LEZERS.
Zegt tog niet, mijn lieve wigtjes!?Dat van Alphen u vergeet;?'k Heb, om u nog iets te geven,?Eenige uurtjes weêr besteed.?Mooglijk is 't de laatste bundel;?Hoort! gij hebt er ook genoeg.?'t Is in 't aantal niet gelegen;?En voor grooter is 't wat vroeg.
Weinig, wel, en dikwijls lezen?Leert het best, in uwen tijd:?Grooter boeken zultge krijgen,?Als gij ook wat grooter zijt.
JANTJE EN HET KONIJN.
Daar zie ik een konijn!?Wat zou 'k gelukkig zijn,?Had ik het, om er meê in onzen tuin te loopen,?Zei Jan: maar schoon 'k mijn geld?Al driemaal heb geteld,?Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen;?En schoon mij dit aan 't harte gaat,?Ik weet geen raad!....
Wel! laat u dit geval dan leeren,?Mijn lieve Jan!?Dat een verstandig kind geen dingen moet begeeren,?Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen kan.
DE ZINGENDE WILLEM.
MORGENLIED.
Bij 't opgaan van de zon?Zat Willem aan een bron,?Van goeder hart, te zingen;?Hij had den afgelopen nagt?Verkwikkend doorgebragt;?En kon zig langer niet bedwingen.?God, riep hij, is zo goed,?Dat ik hem loven moet!
Magtige Schepper! u heb ik te danken,?Dat ik ontwaakte gezond en verheugd.?Wijze Bestierder! 'k heb Jesus te danken,?Dat ik u kenne in het eerst van mijn jeugd.
Prijst u de morgen, ik zal u ook eeren,?Dat gij mij gunstig in 't leven bewaart;?Prijst u de morgen, ach mogtze mij leeren,?Heilig en dankbaar te leven op aard.
Naarstig, gehoorzaam, en vrolijk te wezen,?Is me tot voordeel en 't is uw gebod.?Vriendlijke Schepper! wie zou u niet vreezen!?Wie u niet eeren, almagtige God!
Van u alleen moet ik alles verwagten;?Wie is als gij algenoegsaam en mild.?'k Wil dan van daag uwe wetten betragten;?Daar gij ook kinderen zegenen wilt.
DE KLEINE ZANGSTER.
AVONDLIED.
Het licht der zon?Begon?Alreê te kwijnen;?De maan?Ving aan?Zo schoon als ooit te schijnen;?Toen lieve Cris,?Een meid, naar 'k gis,?Van agt of negen jaren,?Haar kleine citer nam,?En hupplend bij mij kwam;?Zij paarde lagchend stem en snaren;?En zong het vrolijk avondlied,?Dat gij hier uitgeschreven ziet.
De zon moog haar stralen?In 't westen doen dalen,?Dit geeft mij geen smart:?God heeft ook geschapen?Den nagt om te slapen,?Dies looft Hem mijn hart.
Hoe donker 't mag wezen,?'k Behoef niet te vreezen?In 't holst van den nagt.?God zal voor mij zorgen,?Tot dat mij de morgen?Weêr vrolijk verwagt.
Geen leed zal mij naken:?God wil mij bewaken,?Al ben ik een kind.?God toont, door mij 't leven?En voedsel te geven,?Hoe Hij me bemint.
Het starrengeflonker?Vervrolijkt het donker;?De lichtende maan?Begint op de weiden?Haar glanssen te spreiden,?En speelt door de blaên.
Al ziet men geen kleuren,?Men wordt tog door geuren?Verkwikt waar men gaat,?'k Hoor zelfs in seringen?Den nagtegaal zingen,?En 't kwarteltje slaat.
Mag ik u verhoogen,?Dan sluit ik mijne oogen?Gerust, o mijn God!?U eere te geven,?En dankbaar te leven,?Is 't zaligste lot.
DE VERKEERDE VREES.
Keesje zag eens Joden loopen,?Om wat ouds! wat ouds! te koopen:?Hij werd bang, ja bleek van schrik;?Hij kroop weg, en ging aan 't huilen.?Pietje spotte met dat schuilen;?En zei lagchend: doe als ik!
Kees zei: zoudt gij niet ontstellen,?Als gij hun eens aan zaagt bellen??Neen ik tog, zei Pietje toen:?Waarom zou ik altoos vreezen??Men behoeft slegts bang te weezen,?Als men voorneemt kwaad te doen.
DE LIEFDE TOT HET VADERLAND.
Al ben ik maar een kind,?Tog wordt mijn Vaderland van mij op 't hoogst bemind;?Ik werd er in geboren;?Ik heb er drank en spijs;?Ik mag er 't onderwijs?Van wijze meesters hooren.?Ik heb er ouders, vrienden in,?Die ik met al mijn hart bemin;?Ik kan er veilig woonen;?Dies zal ik dankbaar mij betoonen;?En, worde ik eens een man,?Zo nuttig zijn voor 't land, als ik maar wezen kan.
DE VEGTENDE JONGENS.
GIJSJE.
Laat ons dezen twist beslegten,?Door eens moedig saam te vegten!
KLAASJE.
'k Wil niet; 'k heb geen lust in slaan;?Maar laat ons naar Vader gaan;?'k Wil u niet verongelijken;?Vader mag het vonnis strijken.
GIJSJE.
Laffe jongen, zonder moed!
KLAASJE.
O! bedenk eerst watge doet.
GIJSJE.
'k Vat u aanstonds bij de kleêren:
KLAASJE.
Wagt u, 'k zou mij dan verweeren;?'k Ben zo min bevreesd als gij.
GIJSJE.
Is dat waar, kom dan ter zij!
KLAASJE.
Neen: daar zal ik mij voor wagten;?Maar uw dreigen hier veragten.?Ha! geen dwaasheid is zo groot,?Dan te vegten zonder nood.
Hier werden zij gestoord.?Papa lief had het juist gehoord.?Hij die een krijgsman was, en dikwijls in zijn leven?Van zijn beleid en moed veel proeven had gegeven,?Zei: 't is de beste held; hij heeft den grootsten moed; Die dapper vegten kan, maar 't nooit onnoodig doet.
HET ONWEDER.
Hoe schoon schiet daar de bliksem neêr!
Hoe statig rolt de donder!?De wolken pakken saam, of drijven heen en weêr;?Terwijl ik in dat al, gedugte Hemelheer!
Uw Majesteit bewonder.
Nu is 't voorbij: een frissche lugt?Omringt mij, waar ik ga, en doet de vogels zingen.?Ik zie een nieuwen glans op boom en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 14
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.