Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen | Page 5

Hieronymus van Alphen
veel gekregen!
Welk een lief en aartig liedjen!?Hoe behaagt en treft het mij.?Mogt ik leeren zo te leven,?Vergenoegde man! als gij.
DE GOEDE EERZUGT.
EENE KLAGT VAN DAANTJE.
Ach mij! ik ben verdrietig,?Ik heb den prijs verloren,?Dien vader lief beloofd had,?Aan hem, die 't beste leerde.?Dat boek met mooie prentjes,?Met groene zijde lintjes,?Waar naar ik zo verlangde,?Heeft Jantje nu gekregen;?Om dat hij 't best kon schrijven,?En 't vlugst was in het lezen.?Ja op de kaarten kon hij?De landen en rivieren,?De zee?n en de steden,?Het gauwst van allen vinden.
Maar zou ik hem benijden,?En nu nog minder leeren??Neen, 'k wil zijn gaven prijzen,?En hem te meer beminnen.?Maar tevens zal ik tragten,?Den eereprijs te winnen,?Dien Vader weer beloofd heeft.?'k Wil dan wat minder spelen,?Ik wil wat korter slapen,?En groter vlijt besteden?In 't horen naar de lessen,?Die mij mijn meesters geven.?Door al te veel te spelen,?Door al te lang te slapen,?Door telkens rond te kijken,?Wanneer ik op moest letten,?Heb ik den prijs verloren.
Dat boek met mooie prentjes,?Met groene zijden lintjes?Heeft Jantje dat gekregen!?Ik kan het niet vergeten,?Maar 't zal niet weer gebeuren.
DE KLEPPERMAN.
Zou ik voor den klepper vreezen,?o! Die lieve brave man?Maakt, dat ik gerust kan wezen,?En ook veilig slapen kan.?Moeder lief! 'k geloof het vast,?Dat hij op de dieven past.
Schoon hij loopt door wind en regen,?'t Zingen wordt hij nimmer moe:?Goede God! geef hem uw zegen,?Maar mijne oogjens vallen toe.?Lieve klepper! hou de wagt?Ik ga slapen: goede nagt!
KLAASJE EN PIETJE.
KLAASJE.
Pietje, zo gij niet wilt deugen,?Dan verschijnt de zwarte man.
PIETJE.
Klaasje foei, dat is een leugen!?Laat hem komen, als hij kan.?Die aan zulk een man gelooft,?Is van zijn verstand beroofd.
WINTERZANG.
'k Zie de geele bladers vallen,?met den zomer is 't gedaan:?En 't gehuil van sneeuw en regen?kondigt ons den winter aan.?Ach! hoe trillen mij de leden,?'k Loop naar 't hoekjen van den haart;?Vader zegt: in zulk een koude?dient er hout noch turf gespaard.
? Wij hebben zo veel voorraad voor den schralen wintertijd; Daar men mij met warme kleeren voor den strengen vorst bevrijdt. Winterpeeren, kool, en appels boter, vlees, ja wat niet al, Ligt er reeds in onze kelder, dat ons lekker smaken zal. Mogt ik nu maar dankbaar wezen, over mijn gelukkig lot; Ja ik wil gehoorzaam leven, en u danken, goede God! Ja ik wil gedurig denken, als de koude mij verdriet, Ach! hoe menig duizend menschen hebben zo veel voorraad niet. Ja ik wil dan wat besparen, en wat van mijn overvloed Aan een arrem kindje geven, dat van honger schreien moet.
GODS GOEDHEID.
God is goed, daar valt de regen?Op het uitgedroogde land:?Vader bad om zulk een zegen,
Zonder regen,?Zegt hij, groeit geen kruid noch plant.
Lieve droppels valt op de aarde!?Valt in grooten overvloed,?'t Goud is niet van zulk een waarde
Voor onze aarde.?God verhoort ons: God is goed!
GODS WIJSHEID.
God is wijs, die malsche regen?Houdt nu op: het dorre gras?Heeft weer zo veel vogt gekregen,?Als voor 't groeien noodig was.
Viel er al te zware regen,?Zag men nimmer zonneschijn,?Dan zou 't langer niet tot zegen,?Maar tot schade voor ons zijn.
God is wijs, die malsche regen?Houdt weer op: de dorre grond?Heeft nu zo veel vogt gekregen,?Als Gods wijsheid noodig vond.
DE EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING
Zou ik dan mijn zusje kwellen?Om dat zij me niet bemint??Zou ik kwaad van haar vertellen??Neen ik denk: zij is een kind!
'k Zal haar van mijn lekkers geven.?Dan wat druiven, dan een peer,?Dan een hazelnoot zes zeven,?En wanneer zij wil, nog meer.
'k Zal haar hart door liefde winnen,?Ze is tog geen kwaadaartig kind;?Zo lang zal ik haar beminnen,?Tot ze in 't eind mij ook bemint.
HET ZIEKE KIND.
Mijn hoofdjen! ach! het doet zo zeer!?Het schijnt van een gespleten;?Geen hobbelpaard vermaakt mij meer;?En schoon men vraagt, wat ik begeer?Ik walg van 't lekkerste eeten.
Al ligt geen kind zo zagt als ik,?De rust is mij benomen.?En slaap ik eens één oogenblik,?Dan worde ik wakker met een schrik?Door 't akelige droomen.
Nu worde ik eerst, door 't geen ik mis,?Tot dankbaarheid gedreven:?Nu voel ik, maar met droefenis,?Hoe veel men Gode schuldig is,?Als men gezond mag leven.
Maar o! die God is altoos goed;?Ik wil nu dankbaar wezen,?En schoon ik pijnen lijden moet,?Geduldig zeggen: God is goed!?Hij kan mij weer genezen.
HET GOEDE VOORBEELD.
Vader leeft met onze moeder?altoos vergenoegd en blij,
? Hoe lieven zij elkander, nimmer knorren zij als wij.
Toont er een iets te verlangen,?dan zegt de ander: dat is goed!?Moeder is het best te vreden,?als zij iets voor vader doet.
Vader poogt altoos te weten?wat de wensch van moeder is;?En het geen haar mogt verveelen,?geeft aan vader droefenis.
Vader gaf de beste perzik?laatst aan moeder met een zoen;?Hij wou zelf er niet van eeten:?Klaartje, zouden wij dit doen?
Liefste zusje, liefste broertjes
? het strekt ons tot verwijt, Dat wij dikwijls zo krakkeelen; ach gij weet niet hoe 't mij spijt.
Komt, mijn liefjes, laat ons leven?tot elkanders nut en vreugd!?Laat ons pogen na te volgen?vaders liefde en moeders deugd.
Daar alleen kan liefde woonen,?daar alleen is 't leven zoet,?Waar men, blij en ongedwongen,?voor elkander alles doet.
PIETJE
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 14
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.