plantengroei zijn ontbloot, maar waarvan toch de kleur nu eens zweemt
naar het zachtste groen, om dan, door allerlei schakeeringen heen, over
te gaan tot het donkerste rood. Tegen het vallen van den avond
beraadslaagden onze gidsen te zamen over de vraag, of wij zouden
overnachten in een kurdisch kamp, aan onze rechterhand opgeslagen,
dan of wij onze reis zouden vervolgen naar een dorp, aan den voet van
den berg. Gedurende deze overleggingen waren de nomaden ons
genaderd en staarden ons met weinig vriendelijke blikken aan; er werd
dus besloten, dat wij onzen weg zouden vervolgen, hetgeen dan ook
geschiedde, midden door het veld, in de richting van het dorp. Van een
weg of pad was geen spoor te ontdekken: het is mij nog onbegrijpelijk,
hoe wij, bij de volslagen duisternis die rondom heerschte, het dorp
hebben kunnen vinden.
De karavanserai bestaat uit eene vrij ruime binnenplaats, door een
leemen muur omringd, waartegen in het rond, van dezelfde stof, eene
reeks vertrekjes of hokken met platte daken zijn gebouwd. Ieder
reiziger krijgt zulk een vertrekje tot zijne beschikking; dadelijk na zijne
aankomst, bergt hij daar zijn bagage en zijne mondbehoeften; maar
daar de maand Maart in dit bergachtige land vrij koud is, maken de
muilezeldrijvers van deze al te luchtige vertrekken geen gebruik, en
logeeren liever in den stal, waar eene aangename warmte heerscht. Men
wijst ons tot verblijf een klein vochtig vertrek aan, zonder venster,
waarvan de deur, bij gebrek van een slot, met een touwtje gesloten
wordt. Deze onderscheiding laat mij koud, en ik vraag de gunst om ook
in den stal te mogen logeeren, even als de weinige reizigers, die voor
ons zijn aangekomen. Er is ruimte genoeg, want de Perzen, die voor
niets zoo bang zijn als voor koude en winterweer, gaan niet dan in den
uitersten nood in dezen tijd des jaars op reis. Maar de kou is niet de
eenige oorzaak van het afnemen van het getal karavanen: in het vorige
jaar zijn de invallen der Kurden in bijzondere mate talrijk en noodlottig
geweest; die woeste horden hebben de grensdorpen geplunderd, de
bewoners vermoord, en de gansche provincie met schrik en ontzetting
vervuld. De landlieden, wier leven en have bij uitzondering gespaard
bleef, hebben toch hun akker niet kunnen bebouwen; door honger
gedreven, hebben zij zelven het rooversbedrijf ter hand genomen, en de
karavanen, die te zwak waren om zich te verdedigen, overvallen en
uitgeplunderd.
Toen wij den eenzamen woesten bergpas doortrokken, voegden zich
vijf of zes wel bereden en uitgeruste Perzen bij ons; in plaats van
vooruit te rijden, vormden deze ruiters steeds de achterhoede, ons de
eer latende, aan het hoofd der karavaan te rijden. Dezen avond hooren
wij hen nu elkander geluk wenschen met het gunstige toeval, dat hun
veroorloofd had de reis te doen in gezelschap van dappere Faranguis,
die zoo zeldzaam door roovers worden aangevallen, want de bandieten
kennen de kracht der europeesche wapenen, en weten ook dat de
Westerlingen niet gewoon zijn zich te laten uitplunderen, zonder zich te
verdedigen. Na ook voor den verderen tocht onze reisgezellen onze
bescherming te hebben aangeboden, beginnen wij onze bagage te
ontpakken. Met bewondering zien wij, hoe uitmuntend onze
reisgenooten zijn uitgerust, hoe hun niets ontbreekt van hetgeen voor
zulk eene karavanenreis noodig is; en wij verzuimen de gelegenheid
niet, om ons hieromtrent zoo volledig mogelijk op de hoogte te stellen.
Intusschen kunnen wij hetgeen ons ontbreekt eerst te Tauris
aanschaffen: tot zoo lang moeten wij ons dus maar behelpen.
Groote zakken, van tapijtstof gemaakt en met lederen riemen gesloten,
bevatten perzische bedden, bestaande uit een grooten dik gewatteerden
deken van gekleurd katoen. Die deken wordt vierdubbel gevouwen; een
der uiteinden wordt bij wijze van hoofdkussen opgerold, en het geheel
op den grond uitgespreid; dit zeer praktische bed wordt in geheel Perzië
gebruikt. In den winter gebruikt men daarbij nog een soort van laken of
sprei; maar des zomers is dit geheel onnoodig, want het is ook hier niet
de gewoonte, zijn kleeren uit te trekken als men gaat slapen. In
diezelfde zakken wordt ook schoon ondergoed geborgen, benevens
tapijten, die op de pleisterplaatsen op den grond worden uitgespreid.
In andere kleinere zakken bergt men allerlei huisraad: ketels en pannen,
waschkommen en kannen, een samovar om thee te kunnen zetten,
alsmede alle mondbehoeften, zooals rijst, brood, vleesch, groenten,
suiker, enz., die men wel gedwongen is mede te nemen op eene reis,
waarop men, aan de pleisterplaats gekomen, doorgaans niet veel anders
vindt dan stroo voor de paarden en een nachtverblijf voor de ruiters.
Dien eersten avond op perzisch grondgebied doorgebracht, deed ik niet
veel meer dan met een stillen naijver de uitrusting van onze
reisgenooten opnemen; wij moesten ons behelpen met een dunne plaid
voor matras, onze reiszakken voor hoofdkussen en een met bont
gevoerden deken. Ook onze reiscantine bleek hoogst onvolledig: wij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.