over zich zelven, kalm naar omhoog.
Ze teekenden zich goud, of rood of groen af tegen de hemelblauwte en hongen daar te zweven nog schooner dan de sterren in den nacht.
Er gingen er heel hoog, anderen zakten neer op den grond, barstten kapot tegen een boom, maar de meesten brak de zon vaneen.
Petrus, de ooi?vaar, stond van op het dak met den bek in de pluimen, peinzend het spel na te zien. Pallieter zag het, en poogde blazen naar den vogel te doen drijven.
Het ging, maar hij liet ze gerust voorbij gaan. Doch een, die hem te dicht bijkwam,--'t was juist een gouden--purpele--sloeg hij met zijn rooden bek te niet.
"Bravo Peterus!" riep Pallieter, "ge kregt strak e stukske vliesch!" En hij maakte voort blazen, want hij kreeg niet genoeg van de hemelsche verven.
Terwijl hij daar bezig was, kwam er een magere, gele man voorbij, lezend in een dikken boek. Hij was filosoof, theoloog, historicus, natuurvorscher enz.
"Och," riep Pallieter, die hem kende, "hoe kunde nij nog nor snie zuuke van passeerde jaar, als de zon dor zoo schoen te schijnen hangt!"
"De zon gaat mij niet aan," zei de geleerde. "Ze schijnt altijd, ik zoek het wereldsysteem."
"Gij wilt ne scheet in e vogelekeveke gevange zette!" zei Pallieter, en kwaad ging de filozoof verder, lezend in zijn dikken boek.
Maar er ging een geritsel en beweeg onder de breede savooienblaren, en daar kwam, geel en zwart, de schildpad onderuit gekropen.
"Ei! Fille," zei Pallieter, "'k hem oe in twie dage ni mier gezien! Hoe is 't?... Kom is hier."
Fille, de schildpad, kwam, en Pallieter klopte met zijnen kneukel op haar blinkende schelp. Ze bezag hem. Hij nam ze in zijn armen en met haren drogen harden kop wreef ze heen en weer over zijn kaken.
"Gij goe stoem biestje," zei Pallieter haar neerzettend, "hier zie, da's veur ij...." En hij vong met de hand een van de honderd zonvliegen, die op de fijne lucht hingen te brommen, en stak ze in de schildpad haren bek.
Daar luidde het noeneklokske zilver gonzend uit het begijnhoftoreken en Charlot kwam uit de keuken, roepend met blijdschap:
"Hij is af!... ik zal hem is veurléze!..."
Ze zette zich vóór Pallieter, die, op zijn knie?n gezeten, luisterde. Een veeg zon schoof over haar rood slaaplijf en haren blauwen voorschoot. Een inktplak liep van haren neus naar de onderste lip, en er bibberde een zonneke op haar linker oog, dat ze daarom toedeed. En alzoo las ze van het wit papier:
"_Beste Nonkel Hanrie_".
"Ik neem de pen in de hant oem oe den staat van mijn gezondheit te late wete en ik hoop van ellen hetzelfde. 't Is e zondag acht dage kèrremis en onze menhier Pallieter zij gèren emme dagge nor de fiest kwaamt lak passeerde jaar oem te smullen en te smeere. Hij hei gezeit dagget on man hiel familie mor moet zegge, want anders mut ekik te veul brieve schrijve. Komt mor met de vapeur, oem 't zelfden uur as passeerde jaar. Onzen baas zal me kar en peerd on de stasie staan oem de wijven oep te lui?; de mannemense moette mor te voet gaan. De smet van on de Nethe zal e joenk vèrke doet doen oem oep t'ete, want gelak ge wet, onzen baas doe gin bieste doet, nog ginne pier. Da kan em ni over zan hert krijge, zeètem, mor a et ze toch oep. Hij wilt zelf gin biesten in huis hijve, en ik zij geren ne kaneurrevogel hemme, mor a wilt er vor den duuvel ni van wete. Ze moette vliege, zeètem. Ik hem al e schoe keveke gekocht van vier frank, mor onzen baas zeè van er mor nen blekken kaneurrevogel in te zette. De joenge patatten en d'eèrte zullen er in abondanse zijn en oek de jeèrbeze."
"De meid van den pastoor van 't Beggijnhof heèd e nief medikement verzonne oem appelkokketoerte te make. Ik zal er zoe is ien make. In ie woort, dor zal niks te keurt zijn. Mor leusterd: onzen baas heè gezeè dagge ma petekind Marieke sito, sito mut meebrenge, want dattem anders oep zanne poet zal spele. Ik geloef da 'k nij niks ni mier te zeggen hem, dan veul komplemente on Marieke en da'ze goe veur mij mut leze. In d' hoop dagge dan allemaal zult kome, schrijf ik met de pen en met het hart."
"CHARLOT BELLEKENS."
"Pé, Sé--Seffes as 't doenker is zal onzen baas ballonnekes aansteke, en e groet vierwerk make."
"CHARLOT BELLEKENS."
En als 't gedaan was met lezen liepen er twee vette tranen over hare roode wangen en ze zei seffens daarop met een krop in haar keel: "Kom ete."
HET VOGELENBEZOEK
Na het eten deed Pallieter klimsporen rond de beenen, nam een leerken op zijn schouder en trok de velden in om eens te zien hoe het met de eieren en de jonge vogelen stond. Hij deed bijna boom vóór boom,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.