Over literatuur | Page 4

M. H. Van Campen
eens meer bezitten zult en ons nochtans ietwat als zoon
van uw volk zult schenken, zoodat toch een ieder zal weten, dat dit het
geschenk van een Jood, van een Oosterling was, dan zal mijn volk, als
het in de komende eeuwen zijn vrienden en geburen de kleinoodiën
toonen zal, die gij het liet, voorzeker het smartend antwoord hooren:
"Deze goudsmeedkunst is als de uwe! Uw vriend moge een innige en
lieve vriend zijn geweest, een zwak kunstenaar lijkt hij mij zeker; had
hij geen eigen aard? Had hij den aard zijner vaderen verloren, of hebt
ge hem dien verdrukt, of hebt ge hem dien ontvleid?" [p.11] Dan zal
mijn volk zich schamen om U èn zijn onverdienden smaad en het zal
pogen, U niet meer te gedenken. Weet dit en kies dus"....
Zóó zoude ik gesproken hebben indien ik een Ariër ware. Maar gij
schudt 't hoofd en lacht en, àch, ik begrijp U: dezen eenen keer, dat ge
in des dichters beoordeelaar zijn rasgenoot wildet hooren, verdiept deze
zich zonderlinger wijze in den wonderen droom, dat hij een Ariër is! En
voorwaar, ge hebt gelijk: dèze uitbundigheid loopt niet slechts de
Hollandsche spuigaten, maar zelfs die van Haifa en Jaffa uit!

* * * * *

II
In alle kunst, ook de hoogste, is de kracht van des scheppers
sentimenten en gedachten de primaire oorzaak van alle
schoonheid--hetzij die kracht zich uite als innigheid, hetzij als

heftigheid of als scherpzinnigheid; zoodra zij een zekeren graad
overstijgt, gevoelen wij hare aanwezigheid als die eener aesthetische
waarde--doch in de lagere kunst is zij de eenige daarvan, daar wordt zij
namelijk vaak een ijverzuchtige godheid die, den tempel der taal met
haar aanwezen vullend, geen ander god naast zich duldt, en dàn:
verhindert zij het verschijnen der hóógste schoonheid daarin. Ik zal
later in dit opstel aantoonen, ten eerste, dat deze scherpe scheidingslijn
tusschen hoogere en lagere kunst in waarheid bestaat en waaruit zij
blijkt; ten tweede, dat de productie van onzen dichter tot heden
grootendeels tot de laatste behoort; maar zoolang ik dat niet zal hebben
gedaan, gelieve de lezer toch wel in 't geheugen te houden, dat dit mijn
meening is, een meening, waarmede de lof dien ik zoo gelukkig ben
dezen kunstenaar te kunnen brengen, nìet in strijd is. Nu is het wel is
waar een feit, dat blijkens diens vroegere, mij bekende werken,
Pathologieën en Libertijnsche Verzen, het zuiver-individueel sentiment
van onzen auteur geen bijzonder hooge mate van kracht bezat en
ofschoon in het eerstgenoemde werk zijn denken die wel [p.12]
bezit--zich uitend in een vaak scherpzinnige redeneerkunst--wordt het
ons toch spoedig duidelijk, dat met de aan van Deyssel's Adriaan
ontleende stijlvormen van dit werk, ook een groot deel van de
genereerende kracht-zelve van dien Meester werd geborgd--een zeer
frequent verschijnsel overigens, in elk geval dat een kleiner kunstenaar
door de aan hem verwante psyche van een grooteren wordt verrukt
--terwijl de Libertijnsche Verzen wel
aangenaam-en-curieus-om-te-lezen maar vlak van een wel wezenlijk
doch ònkrachtig en òndiep sentiment blijken; zoodat, ware in dit alles
geen verbetering ingetreden, zelfs die uitsluitend door de kracht der
sentimenten voortgebrachte schoonheid, ook in dezen bundel niet al te
overvloedig zou zijn aanwezig geweest. Maar die heilzame verandering
trad in, want anders en oneindig beter werd het met den dichter èn
prozaïst gesteld, toen hij zich aan de bron der gemeenschap mocht
laven, en zoowel door het wee der verdrukten en ellendigen ontroerd,
als zich bewust werd van de onverbrekelijke saamhoorigheid met het
ras waaruit hij was voortgekomen. Hierdoor rees zijn sentiment in
kracht en macht ver boven de zuiver-individualistische
stemmingssentimentjes van het meerendeel onzer hedendaagsche,
kleinere dichters uit. Want een stemmingssentiment--tot het bezit van

een fundamenteel-individueel sentiment brengen in dezen tijd de
kleineren het zelden of nooit--dat is maar een geurtje van één knopje
aan den menschboom, het ontstaat in den boom, straks bloeit en geurt
er een tweede, aanstonds weer een derde. Telkens als er een is
uitgebloeid en verwelkt, blijft de boom armer achter ... maar de
gemeenschapssentimenten, dàt zijn de fundamenteele, die ook de
kleinere in dezen tijd bezitten kan, zij ontstaan niet in den boom maar
in de aarde, waarin hij wortelt, zij stijgen in hem op en zich
vermengend met zijn wezen versterken zij dit blijvend. Hoe zou het
verbloeien van duizend zijner bloemen hem kunnen verarmen?... Hij
drinkt en voedt zich uit een onmetelijkheid. Geen andere
omstandigheid dan deze is de oorzaak van de zich telkens weer
openbarende verjonging der socialistische dichters in ons land, een
Gorter, een Henriette Roland Holst, een [p.13] Adama van Scheltema,
al bewijst dit--ik geef het onmiddellijk toe --niets voor het lot der
kleineren, want het werk dezer drie behoort nagenoeg geheel en al tot
wat ik de hoogere lyriek heb genoemd.[10] En voorzeker: de
opzuigingskracht der wortels en of zij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 112
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.